Op 29 augustus 2004 is erflater overleden. Hij heeft als erfgenamen achtergelaten zijn echtgenote en drie kinderen waaronder belanghebbende, X. Tot de nalatenschap behoort een (evenementen)terrein. De gemeente was aanvankelijk voornemens om de bestaande bestemming van het terrein van ‘woondoeleinden' te wijzigen in een ‘evenemententerreinbestemming'. Deze wijziging zou een aanzienlijk waardedrukkend effect hebben gehad op het terrein. Erflater en zijn echtgenote hebben zich verzet tegen een dergelijke bestemmingswijziging. Net voor zijn overlijden, op 2 augustus 2004, heeft erflater van een koper een aanbod van € 2 475 000 ontvangen voor het terrein onder de ontbindende voorwaarde dat een woningbouwvergunning zal worden verkregen door de koper. De koopovereenkomst is ondertekend op 25 oktober 2004. Op 12 april 2005 is aan de koper een woningbouwvergunning verleend. In de aangifte successierecht van 28 maart 2006 is het terrein aangegeven voor een waarde van € 275 000. De inspecteur heeft het terrein per peildatum 29 augustus 2004 laten taxeren op € 2 350 000. Met inachtneming van die waarde is aan X een aanslag in het recht van successie opgelegd met een vergrijpboete van 100%. Hof Arnhem overweegt in hoger beroep dat X zich ervan bewust had moeten zijn dat zij niet de vereiste aangifte heeft gedaan zodat omkering van de bewijslast volgt. Volgens het hof is niet sprake van (voorwaardelijk) opzet bij X. Zowel X als de staatssecretaris komen in cassatie. Advocaat-Generaal (A-G) IJzerman heeft een conclusie genomen.
Volgens de A-G is opzet geen vereiste voor omkering van de bewijslast. Omkering van de bewijslast kan ook volgen indien een belanghebbende zich ervan bewust had moeten of behoren te zijn dat er op grond van de aangifte te weinig belasting zou worden geheven. De A-G adviseert de Hoge Raad zowel het beroep in cassatie van X en het incidentele beroep in cassatie van de staatssecretaris ongegrond te verklaren