X verkrijgt in 2016 (een aandeel in) een onroerende zaak. De onroerende zaak is omstreeks 1900 gebouwd als klooster. In 1965 is het object verbouwd tot kantoor en in 1987 is het weer verbouwd en daarna in gebruik geweest als locatie voor geestelijke gezondheidszorg. In november 2015 is een vergunning aangevraagd voor de verbouwing van het object tot een complex met 19 appartementen voor de huisvesting van mensen met psychogeriatrische aandoeningen. In geschil is of bij de levering aan X terecht het woningtarief van 2% is toegepast.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het voormalige klooster voor de heffing van overdrachtsbelasting niet is aan te merken als een woning. De inspecteur heeft dan ook terecht een naheffingsaanslag opgelegd aan X. De rechtbank overweegt daarbij dat het klooster weliswaar als woning was aan te merken, maar dat dit woonkarakter door de verbouwingen in 1965 en 1987 is verdwenen. Ook hebben het voornemen tot wijziging van de gebruiksvorm en de in 2017 afgeronde verbouwing er niet toe geleid dat het object op het moment van levering (wederom) kon worden aangemerkt als woning. Naar het oordeel van de rechtbank overheerst het zorgaspect, wat blijkt uit de aanwezigheid van de overige, op service en zorg gerichte voorzieningen. Van verbouwingswerkzaamheden die strekken tot oplevering van een woning is dan geen sprake.
Wetsartikelen:
Wet op belastingen van rechtsverkeer 14
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 2 november