Belanghebbende, X, gaat in bezwaar tegen de WOZ-waarde 2010 van zijn woning. In bezwaar besluit de heffingsambtenaar van de gemeente Moerdijk de waarde te verlagen van € 193.000 naar € 167.000. In beroep is alleen nog de hoogte van de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase in geding. De heffingsambtenaar meent te kunnen volstaan met een vergoeding van € 54,50 voor rechtsbijstand (1 proceshandeling x € 218 x wegingsfactor 0,25) en een vergoeding van € 148,75 voor de kosten van een taxatierapport (2,5 uur x € 50 vermeerderd met 19% btw).
Rechtbank Breda oordeelt dat de heffingsambtenaar bij de proceskostenvergoeding ten onrechte is uitgegaan van een wegingsfactor van 0,25. Een dergelijk lage wegingsfactor is in beginsel voorbehouden voor zaken, waarbij geen beoordeling van het materiële geschil plaatsvindt, zo overweegt de rechtbank. In dit geval bestrijdt X de WOZ-waarde en is dus het materiële geschil wel beoordeeld. De heffingsambtenaar, op wie op dit punt de bewijslast rust, heeft niet aannemelijk gemaakt dat een lagere factor dan 1 toegepast moet worden. De vergoeding van de kosten van door een derde verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve € 218. Wat betreft de kosten van het taxatierapport acht de rechtbank een tijdsbesteding van 3,5 uur reëel. Wel matigt de rechtbank het uurtarief in navolging van de heffingsambtenaar naar € 50 per uur vermeerderd met 19% btw. Het beroep van X is gegrond.