Rechtbank Midden-Nederland oordeelt dat zowel de heffingsambtenaar als de belanghebbende er niet in slagen om de bepleite WOZ-waarde aannemelijk te maken.

Belanghebbende, X, is eigenaar van een twee-onder-een-kap woning uit het bouwjaar 1920. In geschil is de WOZ-waarde 2019. X bepleit verlaging van € 731.000 naar € 610.000.

Rechtbank Midden-Nederland oordeelt dat zowel de heffingsambtenaar als de belanghebbende er niet in slagen om de bepleite WOZ-waarde aannemelijk te maken. De heffingsambtenaar overlegt een taxatierapport. In dit rapport is echter niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze er rekening is gehouden met de verschillen en staat van onderhoud tussen de woning van X en de vergelijkingswoningen. De heffingsambtenaar slaagt er dus niet in om aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Ook X slaagt erin niet in om de WOZ-waarde aannemelijk te maken. De rechtbank stelt daarom de WOZ-waarde in goede justitie vast op € 680.000.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet waardering onroerende zaken 17

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Waardering onroerende zaken

Instantie: Rechtbank Midden-Nederland

Editie: 13 oktober

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen