Inleiding
Bijgewerkt op 30 juli 2025
De hoogte van de box 3-heffing was jarenlang een doorn in het oog van belastingplichtigen die bij het beheer van hun vermogen niet veel risico’s wilden nemen. Het staat vast dat dit fictieve rendement structureel te hoog is geweest. De Hoge Raad heeft dat in de arresten van 14 juni 2019 voor de jaren 2013 en 2014 al vastgesteld. De Hoge Raad gaf aan dat dit rechtstekort door de wetgever moet worden opgelost. Dat nadeel is door de wetgever enigszins verzacht per 1-1-2017. Vanaf die datum waren de vermogensmix en rendementsklassen van toepassing. De Hoge Raad heeft op 24 december 2021 (Hoge Raad • 24-12-2012 • 21/01243 • ECLI:NL:HR:2021:1963) echter geoordeeld dat de vermogensmix op stelselniveau in strijd is met het recht van eigendom en het gelijkheidsbeginsel. Er is voor het met ingang van 2017 geldende forfaitaire stelsel geen toereikende rechtvaardiging aan te wijzen. De Hoge Raad biedt rechtsherstel door aan te sluiten bij de gerealiseerde rendementen.
De uitspraak van de Hoge Raad betekende dat de Belastingdienst kon beslissen op alle bezwaarschriften die zijn ingediend in de zaken die door de Staatssecretaris van Financiën zijn aangemerkt als massaalbezwaar (www.hogeraad.nl). Zo kwam er een oplossing voor alle aanslagen vanaf het jaar 2017 die vanaf 24 december 2021 zijn opgelegd of op 24 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststonden alsmede alle aanslagen waarvoor een bezwaarprocedure liep.
1. Collectieve uitspraak op bezwaar
Bijgewerkt op 30 juli 2025
Op 4 februari 2022 werd een collectieve uitspraak op bezwaar gedaan voor de massaal bezwaarprocedures voor de jaren 2017 tot en met 2020 (Collectieve uitspraak op bezwaar IB 2017 tot en met 2020 • 04-02-2022 • 2022-35664 • Stcrt. 2022-4198, V-N 2022/8.3, TaxVisions editie 11 februari 2022). De collectieve uitspraak werd op 4 februari 2022 gedaan omdat het wettelijk verplicht is om binnen zes weken na het arrest van de Hoge Raad een collectieve uitspraak op het massaal bezwaar te publiceren. De verdere uitwerking van het arrest van de Hoge Raad was toen nog niet bekend. Daarover zou uiterlijk 1 mei 2022 bij de Voorjaarsnotabesluitvorming een besluit genomen worden.
In de collectieve uitspraak op bezwaar werden de bezwaren toegewezen. De beslissing in de collectieve uitspraak gold in ieder geval voor elke burger die rechtsgeldig bezwaar maakte binnen de massaal bezwaarprocedure alsmede voor alle aanslagen vanaf het jaar 2017 die vanaf 24 december 2021 zijn opgelegd of op 24 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststonden. De staatssecretaris gaf toen nog aan zeer serieus mee te wegen of ook aan burgers, die geen rechtsgeldig bezwaar maakte, rechtsherstel zal worden geboden.
Eind februari 2022 liet de staatssecretaris (nogmaals) weten uiterlijk 1 april een richtingennotitie aan de Tweede Kamer te sturen over de hersteloperatie (Kamerbrief over gedane toezeggingen in debat over arrest box 3 • 28-02-2022 • 2022-0000051813). Op 5 april 2022 bood de staatssecretaris een technische briefing aan over box 3 voorafgaand aan het debat dat gepland stond op 20 april 2022. Na deze briefing wilde het kabinet pas met de richtingennotitie komen (Kamerbrief aanbod technische briefing box 3 • 05-04-2022 • 2022-0000113395, V-N 2022/17.4). Op dat moment stond nog steeds de vraag open of het arrest ook gevolgen gaat hebben voor burgers die geen rechtsgeldig bezwaar maakte over de belastingjaren 2017 tot en met 2020? De staatssecretaris gaf aan dat volgens een advies van de Landsadvocaat het afwijzen van een verzoek om ambtshalve vermindering juridisch houdbaar was. Hij moest op dat moment echter nog een besluit nemen over de vraag of hij gebruik zou gaan maken van zijn bevoegdheid om toch ambtshalve vermindering toe te staan. Voor meer informatie wordt verwezen naar de Kamerbrief inzake uitspraak Hoge Raad van 24 december 2021 (inclusief bijlagen) • 01-02-2022.
Op 28 april 2022 werd in een Kamerbrief over rechtsherstel en overbruggingswetgeving box 3 • 28-04-2022 • 2022-0000132649 (V-N 2022/20.3, TaxVisions editie 6 mei 2022 het rechtsherstel bekendgemaakt voor alle belastingplichtigen die tijdig bezwaar maakte in de massaal bezwaarprocedures en voor alle nog niet onherroepelijk vaststaande aanslagen en nog op te leggen aanslagen.
Op 30 juni 2022 is het Besluit rechtsherstel box 3 in de Staatscourant gepubliceerd (Besluit rechtsherstel box 3 • 28-06-2022 • 2022-176296 • stcrt. 2022-17063 (30-06-2022) V-N 2022/34.3). Dit besluit bevat de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen in box 3 voor nog niet onherroepelijk vaststaande en nog niet vastgestelde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de kalenderjaren 2017 tot en met 2022. Het Wetsvoorstel Wet rechtsherstel box 3 • 20-09-2022 (V-N 2022/43.6, TaxVisions, editie Prinsjesdag Special 2022) is de wettelijke vertaling van het besluit rechtsherstel box 3 en werkt ook terug tot en met 1 juli 2022.
De Tweede Kamer stemde op 10 november 2022 met het wetsvoorstel in (Aangenomen door Tweede Kamer Wetsvoorstel Wet rechtsherstel box 3 • 10-11-2022, V-N 2022/52.1, TaxVisions special: Tweede Kamer akkoord met pakket Belastingplan 2023). Staatssecretaris van Rij gaf op 25 november 2022 antwoord op vragen van de Eerste Kamer over het rechtsherstel box 3 in de Memorie van antwoord Wetsvoorstel Wet rechtsherstel box 3 • 25-11-2022, V-N 2022/57.4.).
De Eerste Kamer stemde op 20 december 2022 met het wetsvoorstel in (Aangenomen door Eerste Kamer Wetsvoorstel rechtsherstel box 3 • 20-12-2022, V-N 2022/57.1). Op 27 december is de wet in het staatsblad gepubliceerd (Wet rechtsherstel box 3 • 21-12-2022 • Stb 2022-533 (27-12-2022), V-N 2023/5.3.2.
2. Doelgroep rechtsherstel
Bijgewerkt op 30 juli 2025
In het Besluit rechtsherstel box 3 (Besluit rechtsherstel box 3 • 28-06-2022 • 2022-176296 • stcrt. 2022-17063 (30-06-2022) V-N 2022/34.3) is de volgende doelgroep voor het rechtsherstel opgenomen:
- Rechtsherstel wordt geboden aan drie groepen belastingplichtigen en uitsluitend voor aanslagen inkomstenbelasting voor de kalenderjaren 2017 tot en met 2022.
- Doelgroep 1 betreft belastingplichtigen die tijdig voor dat betreffende kalenderjaar een bezwaarschrift hebben ingediend tegen de aanslag inkomstenbelasting en van wie het bezwaar is aangewezen als massaal bezwaar als bedoeld in artikel 25c AWR.
- Doelgroep 2 betreft belastingplichtigen van wie een vastgestelde aanslag inkomstenbelasting op 24 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststond en die niet hebben meegelopen met de hiervoor genoemde massaalbezwaarprocedure én belastingplichtigen van wie een aanslag inkomstenbelasting na 24 december 2021 en voor de inwerkingtreding van dit besluit is vastgesteld zonder dat daarbij rekening is gehouden met het arrest van 24 december 2022.
- Doelgroep 3 betreft belastingplichtigen van wie de aanslag inkomstenbelasting bij de inwerkingtreding van dit besluit nog niet is vastgesteld.
Let op! Voor alle doelgroepen geldt dat het rechtsherstel alleen wordt geboden als het berekende nieuwe voordeel uit sparen en beleggen lager is dan het op grond van de wet berekende voordeel uit sparen en beleggen.
3. Geen rechtsherstel voor niet (tijdig) bezwaarmakers
Bijgewerkt op 30 juli 2025
Alle belastingplichtigen die niet (op tijd) bezwaar maakten, moesten nog even geduld hebben. De Staatssecretaris wilde het arrest van de Hoge Raad afwachten in een procedure waarvoor AG Niessen op 24 maart 2022 een nadere conclusie uitbracht (Aanvullende conclusie AG • 24-03-2022 • 21/04407 • ECLI:NL:PHR:2022:293, V-N 2022/20.4). De Hoge Raad oordeelde op 20 mei 2022 in dit arrest (Hoge Raad • 20-05-2022 • 21/04, 407 • ECLI:NL:HR:2022:720, V-N 2022/23.3, TaxVisions editie 25 mei 2022) dat een belastingplichtige die te laat bezwaar maakte tegen de aanslag inkomstenbelasting 2017 en 2018, geen recht heeft op ambtshalve vermindering van de aanslag met een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021. De Hoge Raad oordeelde dat de in artikel 9.6 Wet IB 2001 juncto artikel 45aa, aanhef en letter b, Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 opgenomen voorwaarde (dat geen ambtshalve vermindering wordt verleend indien de onjuistheid van de belastingaanslag voortvloeit uit jurisprudentie die eerst is gewezen nadat die aanslag onherroepelijk is komen vast te staan, tenzij de Minister van Financiën anders heeft bepaald) is vervuld. Op 24 december 2021 waren de aanslagen al onherroepelijk en de Minister van Financiën heeft niet bekendgemaakt dat kan worden afgeweken van de in artikel 45aa, aanhef en letter b opgenomen voorwaarde.
In het Besluit rechtsherstel box 3 (Besluit rechtsherstel box 3 • 28-06-2022 • 2022-176296 • stcrt. 2022-17063 (30-06-2022) V-N 2022/34.3) werd over een mogelijk rechtsherstel aan deze groep alleen het volgende opgemerkt: “Tenzij ik anders beslis, kan jurisprudentie die is gewezen nadat de aanslag onherroepelijk is komen vast te staan, geen aanleiding zijn om die aanslag ambtshalve te verminderen. Om die reden zal de inspecteur een verzoek (om rechtsherstel) afwijzen van een belastingplichtige die niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting, waarin sprake is van een voordeel uit sparen en beleggen. Tegen deze afwijzing staat bezwaar en beroep open.”
Na een verzoek van de Tweede Kamer om op korte termijn met een uitwerking te komen van de verschillende scenario’s die mogelijk zijn om niet-bezwaarmakers tegen de box 3 heffing rechtsherstel te bieden (Aangenomen motie van het lid Inge van Dijk c.s. • 02-06-2022 • 32140 nr. 116), zei de staatssecretaris toe voor het zomerreces een brief aan de Tweede Kamer te sturen waarin wordt ingegaan op die verschillende scenario’s (Kamerbrief bij beleidsbesluit rechtsherstel box 3 • 30-06-2022 • 2022-0000180461).
Aan dit verzoek werd op 8 juli 2022 voldaan (Nieuwsbericht Opties rechtsherstel niet-bezwaarmakers box 3 • 08-07-2022 en Kamerbrief over scenario’s herstel voor niet-bezwaarmakers box 3 • 08-07-2022 • 2022-0000186479, V-N 2022/33.4). Er zijn verschillende scenario’s onderzocht:
- Geen rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers.
- Volledig rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers.
- Gedeeltelijk rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers in de volgende varianten:
-
- rechtsherstel volgens de forfaitaire spaarvariant met een maximum herstelbedrag,
- rechtsherstel volgens de forfaitaire spaarvariant tot aan een maximum vermogen,
- uitkering van een vast of variabel bedrag,
- verhoging van het heffingsvrije vermogen.
In de periode tot aan Prinsjesdag 2022 werd onderzocht wat de gevolgen van de opties voor de uitvoering zijn. Het kabinet woog daarbij ook of een oplossing rechtvaardig is en juridisch houdbaar. De budgettaire gevolgen wogen hier ook zeker mee. De staatssecretaris meldde dat het juridisch niet verplicht is om niet-bezwaarmakers te compenseren, maar dat hij het ook de mensen begrijpt die aangeven dat zij zich in hun rechtsgevoel gekrenkt voelen. De verwachting was al dat het kabinet in augustus een keuze zou maken .
Begin september 2022 meldden de media al dat dit besluit genomen was en dat aan de niet-bezwaarmakers geen rechtsherstel geboden zou gaan worden (zie onder meer TaxLive). Even leek het nog dat het kabinet anders zou beslissen (zie TaxLive 04-09-2022), maar op Prinsjesdag werd officieel bekend gemaakt dat de keuze was gemaakt om niet-bezwaarmakers niet te compenseren. Het kabinet heeft de budgettaire gevolgen, de juridische houdbaarheid en de uitvoeringsgevolgen van de verschillende scenario’s meegewogen. Daarbij is besloten om de beperkt beschikbare budgettaire middelen in te zetten voor het ondersteunen van de koopkracht van burgers en om geen herstel te bieden aan niet-bezwaarmakers. Verzoeken om ambtshalve vermindering zullen worden afgewezen, conform het arrest van de Hoge Raad (20-05-2022 • 21/04407 • ECLI:NL:HR:2022:720, V-N 2022/23.3, TaxVisions editie 25 mei 2022) (Nieuwsbericht Belastingplan 2023: belasting op arbeid en vermogen meer in balans • 20-09-2022 en Kamerbrief met toelichting besluit niet bezwaarmakers box 3 • 20-09-2022 • 2022-0000229353).
Lees in dit verband ook de column van Angelique Perdaems op Taxlive: Box 3: doorbreek de formele rechtskracht over het door de civiele rechter terugdraaien van de box 3-heffing door de formele rechtskracht te doorbreken. Overigens is de staatssecretaris van mening dat de formele rechtskracht niet zal worden doorbroken. De staatssecretaris geeft aan dat de Hoge Raad zich al over zo’n route heeft uitgelaten: de civiele rechter moet er in beginsel vanuit gaan dat een bestuursrechtelijke beschikking in overeenstemming is met de wettelijke voorschriften en de algemene rechtsbeginselen, als daartegen een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang heeft opengestaan en deze niet is gebruikt. Die rechtsgang was er, maar daarvan is geen gebruikgemaakt. Volgens de staatssecretaris toetst de civiele rechter dan marginaal en zal alleen bij bijzondere omstandigheden de formele rechtskracht doorbreken. De staatssecretaris deel niet de in de literatuur genomen stelling dat het aan de overheid is toe te rekenen dat de niet-bezwaarmaker geen gebruik heeft gemaakt van de bestuursrechtelijke ingang. Hetzelfde geldt voor de stellingen dat sprake zou zijn van een gebrekkige communicatie over de werking van de massaalbezwaarprocedure en een onjuiste voorlichting aan de Tweede Kamer bij het wijzigen van de massaalbezwaarprocedure per 1 januari 2016 (Antwoorden op Kamervragen uit wetgevingsoverleg Belastingplan 2023 • 20-10-2022).
De Tweede Kamer heeft de regering ook verzocht om het functioneren van de massaalbezwaarprocedure te onderzoeken en de mogelijkheden tot verbetering te bezien. Tot 2016 had een rechterlijke uitspraak binnen een massaalbezwaarprocedure namelijk nog uitwerking naar gelijke gevallen waarbij geen bezwaar was ingediend (Motie van het lid Grinwis c.s. • 02-06-2022 • 32140 nr. 114).
4. Massaal bezwaar plus procedure voor niet-bezwaarmakers
Op 4 november 2022 werd bekendgemaakt dat de groep niet-bezwaarmakers zelf niet in actie hoeft te komen. Het kabinet zei toe dat alle niet-bezwaarmakers over de jaren 2017 tot en met 2020 automatisch aansluiten bij een nieuwe uitspraak van de Hoge Raad, mocht de Hoge Raad belastingplichtigen in een nieuwe procedure in het gelijk stellen. Deze nieuwe procedure gaat over de vraag of niet-bezwaarmakers in aanmerking komen voor rechtsherstel.
In de Kamerbrief over verzoeken om ambtshalve vermindering niet-bezwaarmakers box 3 • 04-11-2022 • 2022-0000270669, V-N 2022/50.5 werd nader ingegaan op dit besluit van het kabinet en de procedure. Zo was het wettelijk nog niet mogelijk om een procedure massaal bezwaar aan te wijzen voor verzoeken tot ambtshalve vermindering. Daarom stelde het kabinet voor om de mogelijkheid van een procedure massaal bezwaar plus in te richten. In de 2e nota van wijziging Overbruggingswet box 3 • 07-11-2022, V-N 2022/52.6 was het voorstel tot inrichten van een massaalbezwaarplusprocedure opgenomen zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 4 november 2022.
In de Memorie van antwoord Wetsvoorstel Wet rechtsherstel box 3 • 25-11-2022, V-N 2022/57.4 bevestigde staatssecretaris van Rij dat in de massaalbezwaarplusprocedure aan de rechter (uiteindelijk de Hoge Raad) de vraag zal worden voorgelegd of niet-bezwaarmakers in box 3, net zoals bezwaarmakers, in aanmerking komen voor rechtsherstel zoals bedoeld in het arrest van 24 december 2021. Alle niet-bezwaarmakers met box 3 inkomen over de jaren 2017-2020 kunnen aanspraak maken op het arrest van de Hoge Raad, mocht de Hoge Raad de belastingplichtingen in de proefprocedures van de massaalbezwaarplusprocedure in het gelijk stellen. Hiervoor hoeven de niet-bezwaarmakers geen verzoek te doen.
Als uit de massaalbezwaarplusprocedure volgt dat niet-bezwaarmakers in aanmerking komen voor rechtsherstel, worden de volgende stappen gezet:
- De inspecteur doet eerst een collectieve uitspraak op de bezwaren en een collectieve beslissing op de ambtshalve verminderingsverzoeken die onder de massaalbezwaarplusprocedure vallen.
- Daarna zal de inspecteur uit eigen beweging voor alle niet-bezwaarmakers voor de jaren 2017-2020 beoordelen of de aanslag verminderd moet worden. Het maakt hierbij niet uit of de niet-bezwaarmaker wel of niet een verzoek om ambtshalve vermindering heeft gedaan. De beoordeling of de aanslag moet worden verminderd vindt plaats op dezelfde wijze als voor de bezwaarmakers op basis van de Wet rechtsherstel box 3. De inspecteur is hierbij niet gebonden aan de vijfjaarstermijn voor ambtshalve vermindering. Ook aanslagen waarvan die vijfjaarstermijn op dat moment al verstreken is, worden door de inspecteur beoordeeld.
- Alle niet-bezwaarmakers kunnen daarna opkomen tegen het geboden rechtsherstel door het indienen van een verzoek om ambtshalve vermindering. Ook hierbij zijn ze niet gebonden aan de vijfjaarstermijn voor ambtshalve vermindering. Als de termijn om een verzoek om ambtshalve vermindering al is verlopen op dat moment, zal aan de niet-bezwaarmakers een vergelijkbare termijn geboden worden om een verzoek om ambtshalve vermindering in te dienen zoals ook heeft opengestaan voor de bezwaarmakers.
- Tegen een afwijzing van een verzoek om ambtshalve vermindering staat vervolgens bezwaar en beroep open.
Op de vraag of en zo ja in welke gevallen aanslagen ook (verder) zullen worden verminderd indien naderhand zou blijken dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) oordeelt dat niet-bezwaarmakers en bezwaarmakers toch recht hebben op een (verdere) vermindering van de aanslag, gaf de staatssecretaris in de Memorie van antwoord Wetsvoorstel Wet rechtsherstel box 3 • 25-11-2022, V-N 2022/57.4 geen antwoord.
Op 27 januari 2023 werd de aanwijzing massaal bezwaar plus over de kalenderjaren 2017 tot en met 2020 in de Staatscourant gepubliceerd (Besluit Aanwijzing massaal bezwaar plus • 25-01-2023 • 2023-1194 • Stcrt-2023-2860 (27-01-2023), zie ook Kamerbrief over aanwijzing massaal bezwaar plus 'niet-bezwaarmakers' box 3 • 27-01-2023 • 2023-0000013317). De aanwijzing massaal bezwaar plus bevat de volgende rechtsvraag:
"Kunnen degenen wiens aanslag inkomstenbelasting over het kalenderjaar 2017 of 2018 of 2019 of 2020 reeds onherroepelijk vaststond op 24 december 2021 (hierna: de niet-bezwaarmakers) wegens strijd met supranationale bepalingen, zoals bijvoorbeeld maar niet uitsluitend artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM of artikel 14 EVRM, of strijd met nationale regelingen of strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals bijvoorbeeld maar niet uitsluitend het evenredigheidsbeginsel of het gelijkheidsbeginsel, een beroep doen op het arrest dat de Hoge Raad op die datum gewezen heeft (ECLI:NL:HR:2021:1963, V-N 2022/2.3)?"
Hierbij kunnen onder meer, maar niet uitsluitend de volgende (deel)vragen gesteld worden:
- Vallen de verzoeken om ambtshalve vermindering en het bezwaar tegen de afwijzing daarvan die gedaan zijn door de niet-bezwaarmakers onder de reikwijdte van de aanwijzing van 26 juni 2015, BLBK2015/903M, Stcrt. 2015, 18400, V-N 2015/44.6 en is daarmee de wettelijke regeling van de massaalbezwaarprocedure zoals deze luidde vóór 1 januari 2016 daarop van toepassing? Als deze vraag ontkennend beantwoord wordt: kunnen de niet-bezwaarmakers een beroep doen op toepassing van de wettelijke regeling van de massaalbezwaarprocedure zoals deze luidde vóór 1 januari 2016, omdat de wijzigingen in die regeling met ingang van die datum onvoldoende kenbaar gemaakt zijn voor belastingplichtigen, waarmee de wetgever onzorgvuldig gehandeld heeft?
- Zetten artikel 1 van de Grondwet of internationale verdragen of Europees recht of de artikelen 3:2, 3:3, en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur waaronder het fair play beginsel, het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel de toepassing van artikel 45aa, aanhef en letter b, van de URIB 2001 in dit geval opzij?
- Moet de inbreuk op de fundamentele grondrechten van belastingplichtigen zwaarder wegen dan een specifieke uitzonderingsgrond in de uitvoeringsregeling? Betekent dit dan dat er sprake is van een onevenredige inbreuk op fundamentele rechten van de niet-bezwaarmakers ten opzichte van een specifieke uitzonderingsgrond, zoals de zogenoemde ‘nieuwe jurisprudentie’ voorwaarde in de uitvoeringsregeling?
- Heeft de Staatssecretaris van Financiën in een podcast op 14 september 2022 het in rechte te honoreren vertrouwen gewekt dat naar aanleiding van het Kerstarrest ook het box 3-inkomen van niet-bezwaarmakers wordt verminderd op gelijke wijze als gebeurt dan wel is gebeurd bij bezwaarmakers?
- Worden niet-bezwaarmakers ongelijk behandeld ten opzichte van degenen wiens aanslag inkomstenbelasting over het kalenderjaar 2017 of 2018 of 2019 of 2020 niet reeds onherroepelijk vaststond op 24 december 2021 en zo ja, rechtvaardigen budgettaire overwegingen deze ongelijke behandeling?
- Is de beslissing van de Staatssecretaris van Financiën om geen gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid die artikel 45aa, aanhef en letter b, van de URIB 2001 hem verleent om ambtshalve vermindering te verlenen aan de niet-bezwaarmakers in strijd met artikel 1 van de Grondwet, of internationale verdragen, of Europees recht, of de artikelen 3:2, 3:3 of 3:4 Awb of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur bijvoorbeeld maar niet uitsluitend het fair play beginsel, het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel?
5. Vier proefprocedures
In overleg met een representatieve vertegenwoordiging van fiscaal intermediairs zijn vier procedures geselecteerd. De vier proefpersonen zijn representatief voor alle ‘niet-bezwaarmakers’, maar elke zaak steekt net wat anders in elkaar. Het gaat hierbij om:
- iemand met een hoog inkomen en een hoog vermogen;
- iemand met een hoog inkomen en een laag vermogen;
- iemand met een laag inkomen en een laag vermogen; en
- iemand met een laag inkomen en een hoog vermogen.
Om zo snel mogelijk duidelijkheid te krijgen over de beantwoording van deze rechtsvragen zal de inspecteur de rechter in eerste aanleg verzoeken om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad (artikel 27ga AWR). Mocht de rechter in eerste aanleg daartoe niet overgaan, dan beoogt de staatssecretaris dat rechtstreeks beroep in cassatie bij de Hoge Raad ingesteld wordt tegen de uitspraak van de rechtbank (sprongcassatie, artikel 28, derde lid, AWR).
Of de procedure uiteindelijk daadwerkelijk volgens die bedoeling zal lopen, is afhankelijk van hetgeen de rechter zal beslissen. Het zal naar verwachting een paar maanden tot een jaar duren voordat de eerste uitspraken worden gedaan. Gedurende de looptijd van deze procedures worden, uitgezonderd bijzondere omstandigheden, geen aanslagen opgelegd waarin box 3-vermogen is opgenomen. De Belastingdienst wil eerst het eindoordeel van de Hoge Raad afwachten (Vier proefzaken massaalbezwaarplusprocedure box 3 geselecteerd • 16-10-2023 • Taxlive.nl).
Inmiddels is in twee proefprocedures een uitspraak gedaan door twee verschillende rechtbanken (Rechtbank Zeeland-West-Brabant • 14-07-2025 • 24/06239 t/m 24/06242 • ECLI:NL:RBZWB:2025:4557 en Rechtbank Den Haag • 26-06-2025 • 24/07087 • ECLI:NL:RBDHA:2025:11718). Beide rechtbanken verklaarden de beroepen ongegrond. De volgende stap zal zijn hoger beroep bij het gerechtshof en misschien al rechtstreeks beroep in cassatie bij de Hoge Raad.