Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant is een appartement dat een jaar lang verhuurd wordt geen eigen woning. De centrale levensplaats van de eigenaresse is verplaatst naar een andere woonplaats.
De zaak (22 oktober 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:5148) verloopt als volgt. Een vrouw koopt een appartement. Dat gebeurt onder het “Slimmer Kopen”-concept. De vrouw krijgt in haar geval een korting op de koopsom van 25%. Maar bij een toekomstige verkoop van het appartement moet zij deze korting weer terugbetalen aan de verkoper. Bovendien komt van de toekomstige waardeontwikkeling 37,5% toe aan de verkoper. Verder geldt dat zij het appartement zelf moet bewonen. Verhuur van het appartement is alleen toegestaan als de verkoper daarmee instemt.
De vrouw verhuurt het appartement van december 2017 tot december 2018. De verkoper heeft met die verhuur ingestemd. Zelf huurt zij in die periode een andere woning in een andere woonplaats.
De belastinginspecteur stelt dat de huurinkomsten die de vrouw geniet, voor 70% belast zijn. Hij baseert dit op art. 3.113 Wet IB 2001. Daaraan ten grondslag ligt de gedachte dat het verhuurde appartement voor de vrouw een eigen woning is gebleven. Art. 3.111 lid 7 Wet IB 2001 bepaalt dat het tijdelijk ter beschikking stellen van een woning aan derden, daaraan niet het karakter van hoofdverblijf ontneemt. Maar is verhuur voor een jaar nog wel tijdelijk?
Anders dan de belastinginspecteur is de vrouw van mening dat het verhuurde appartement in box 3 valt. Rechtbank Zeeland-West-Brabant is het met haar eens. De inspecteur maakt niet aannemelijk dat het appartement tijdens de verhuurperiode haar eigen woning is gebleven. De vrouw woont in die periode in een andere woonplaats. Zij werkt ook in die omgeving. Bovendien is zij in de verhuurperiode niet in de woonplaats geweest waar het appartement ligt. Volgens de rechtbank is haar centrale levensplaats daarmee verplaatst naar die andere gemeente. Het appartement kan daarmee niet meer doorgaan als haar hoofdverblijf.
Belang voor de praktijk
De tijdelijke verhuurregeling lijkt volop in de gerechtelijke belangstelling te staan. Eerder is er veel discussie geweest over de vraag of de tijdelijke verhuur van een gedeelte van de woning wel onder art. 3.113 Wet IB 2001 kan worden geschaard. Daarvan heeft de Hoge Raad gezegd dat dit wel het geval is. De tijdelijke-verhuurregeling geldt daarmee niet alleen voor de tijdelijke verhuur van de gehele woning, maar ook voor de tijdelijke verhuur van een gedeelte van de woning.
De centrale vraag in deze procedure is of verhuur voor een periode van een jaar nog wel als tijdelijk kan worden aangemerkt. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de wetgever hierbij vooral het oog heeft gehad op situaties waarbij een woning gedurende bijvoorbeeld een vakantie wordt verhuurd. Dan hebben we het over korte periodes van hooguit een paar maanden. Een jaar lijkt ons te lang om nog te kunnen spreken van een tijdelijke verhuur. Aan de uitspraak van de rechtbank kunnen we op dit punt echter geen conclusies verbinden. Haar centrale levensplaats was verplaatst. Daarom was het appartement geen hoofdverblijf meer. Mogelijk zou de rechtbank tot een andere conclusie zijn gekomen als de vrouw een jaar op wereldreis zou zijn gegaan.
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Inkomstenbelasting