De problematiek rondom de onzakelijke lening is nog lang niet uitgekristalliseerd. Staatssecretaris Weekers van Financiën is dan ook niet van plan om nu al een duidelijk kader voor de onzakelijke lening vast te leggen in wet-en regelgeving. Dat is vervelend voor de praktijk, maar niet onbegrijpelijk. Het leerstuk van de onzakelijke lening is nog volop in beweging. De fundamenten zijn simpelweg nog niet stevig genoeg om in de wet vast te leggen.

Dat zegt fiscalist Michel Ruijschop, medewerker van het Wetenschappelijk Bureau Deloitte Tax en van de vakgroep fiscaal recht van de Universiteit Leiden. "Bovendien", zo geeft Ruijschop aan, "heeft Weekers er geen belang bij om het leerstuk van de onzakelijke lening nu al wettelijk vast te leggen omdat de ontwikkeling in de jurisprudentie tot nu toe in het voordeel van de Belastingdienst is."

Leerstuk onzakelijke leningen

Recentelijk heeft het Register Belastingadviseurs (RB) aan het ministerie van Financiën gevraagd om bij de behandeling van het Belastingpakket 2014 aandacht te besteden aan het leerstuk van onzakelijke leningen. De roep vanuit de praktijk om de discussie over dit onderwerp te beëindigen en het bedrijfsleven meer duidelijkheid te verschaffen over de fiscale gevolgen van een dergelijke lening, wordt steeds luider. Weekers laat zich echter niet haasten, zo blijkt uit zijn recente antwoorden op Tweede Kamervragen over deze problematiek. Volgens de staatssecretaris is het leerstuk van de onzakelijke leningen, een leerstuk dat zich in de jurisprudentie heeft ontwikkeld en waarvan nog niet alle aspecten duidelijk zijn. Een deel van de openstaande punten ligt nog voor bij de rechter.

Wel is Weekers bereid om in de binnenkort uit te brengen besluiten over verrekenprijzen en resultaat uit overige werkzaamheden opnieuw aandacht te besteden aan de problematiek van de onzakelijke lening.

Jurisprudentie in ontwikkeling

Ook Ruijschop benadrukt dat nog lang niet alles is uitgekristalliseerd. Bepaalde criteria die door de Hoge Raad zijn ontwikkeld geven wel al duidelijke handvatten voor de praktijk om te bepalen of sprake is van een zakelijke of onzakelijke lening. Zo is bijvoorbeeld een afwaarderingsverlies op de lening niet aftrekbaar als een onafhankelijke derde een dergelijke lening niet zou hebben verstrekt. Met andere woorden: is een vergelijkbare lening met dezelfde condities niet op de markt te vinden, dan is sprake van een onzakelijke lening. Toch laat Ruijschop weten dat het door de hoeveelheid aan feitelijke situaties het voorlopig lastig zal blijven heldere criteria te vormen om daarmee alles wat speelt rondom de onzakelijke lening volledig te omvatten.

Een voorbeeld van een typisch feitelijke situatie is de vraag op welk tijdstip een zakelijke lening alsnog onzakelijk wordt. Een lening kan namelijk op een later moment alsnog onzakelijk worden als de leningverstrekker niet op tijd ingrijpt wanneer de financiële situatie van de leningnemer verslechtert. Maar wanneer is sprake van tijdig ingrijpen en wanneer moeten heronderhandelingen over de lening worden gestart om het stempel 'onzakelijke lening' te vermijden? Een simpel hanteerbaar criterium is eenvoudigweg niet te geven.

Complexe middenoplossing

De complexiteit is wat het leerstuk van de onzakelijke lening de das om doet. Had de Hoge Raad in het verleden een andere weg ingeslagen dan was het een stuk eenvoudiger geweest. Ruijschop legt uit: "Bij de schijnlening, de deelnemerschapslening en de bodemloze putlening heeft de Hoge Raad in het verleden een duidelijk standpunt neergelegd door te bepalen dat in alle drie de gevallen sprake is van eigen vermogen. Toen verscheen er opeens een vierde categorie in de vorm van de onzakelijke lening ten tonele. Ook hier had de Hoge Raad een dergelijke lening kunnen kwalificeren als eigen vermogen of als vreemd vermogen. De keuze is echter gevallen op een soort middenoplossing: de hoofdsom van de lening is eigenlijk eigen vermogen en de rentebetalingen vallen onder vreemd vermogen."

"Deze middenoplossing draagt wellicht de schoonheid van de rechtvaardigheid in zich, maar daarmee heeft de Hoge Raad ook de complexiteit van het leerstuk van de onzakelijke lening naar binnengehaald", aldus Ruijschop.

Onderscheid vreemd en eigen vermogen

Neemt niet weg dat het eigenlijk allemaal terug te voeren is naar de basis en dat is volgens Ruijschop toch echt de fundamentele ongelijke behandeling tussen vreemd en eigen vermogen in de vennootschapsbelasting. "Het wegnemen van die ongelijke behandeling is een hele andere discussie die tot over de grenzen voert. Niet alleen Nederland maar ook diverse andere landen maken in hun wetgeving onderscheid in behandeling van vreemd en eigen vermogen. Zou Nederland dit op eigen ‘houtje' aanpakken dan betekent dit een te groot risico voor het Nederlandse vestigingsklimaat."

 

Lees ook het thema De onzakelijke lening.

 

Bron: Redactie TaxLive

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Dossiers: Prinsjesdag 2013

0

Gerelateerde artikelen