De Europese Commissie wil lidstaten meer flexibiliteit verlenen bij het vaststellen van btw-tarieven. Maar is dit nu een goede ontwikkeling of niet? Daar valt over te twisten. De maatregel levert lidstaten weliswaar meer vrijheid op, maar die vrijheid komt met restricties en gaat gepaard met meer onzekerheid voor de ondernemer die grensoverschrijdend levert.

Flexibiliteit

Op 18 januari lanceerde de Europese Commissie (EC) het voorstel voor meer flexibiliteit in het tariefbeleid voor de lidstaten. De maatregel is onderdeel van het in 2016 gepresenteerde omvangrijke btw-actieplan voor een grondige hervorming van het huidige EU-btw-stelsel. Madeleine Merkx, knowledge manager indirect tax bij Deloitte en universitair hoofddocent aan de universiteit Leiden, legt uit wat de Europese Commissie nu precies bedoelt met meer flexibiliteit bij het vaststellen van de btw-tarieven. "Als het aan de Commissie ligt mogen lidstaten, naast het hanteren van een algemeen btw-tarief van minimaal 15%, op door hen aangewezen producten of diensten ook nog twee verlaagde tarieven toepassen van minimaal 5%, één extra laag tarief tussen de 0% en de 5% en dan is er tot slot ook nog het nultarief. Deze uitbreiding van lage btw-tarieven geeft lidstaten meer vrijheid om hun tariefbeleid naar eigen wens in te vullen. Die vrijheid is niet ongelimiteerd. De EC heeft een ‘revenue save guard' ingebouwd, een vangnet om de btw-opbrengsten veilig te stellen. Lidstaten moeten ervoor zorgen dat het gewogen gemiddelde btw-tarief minstens 12% bedraagt."

Van oorsprong naar bestemming

De flexibilisering van de btw-tarieven houdt verband met een ander voorstel van de EC. Dat voorstel ziet op een fundamentele stelselwijziging. Daar waar eerst nog het oorspronglandbeginsel werd nagestreefd als definitief btw-systeem, is dit losgelaten en wordt het definitieve systeem nu gebaseerd op het bestemmingslandbeginsel. De leverancier brengt dan btw in rekening naar het tarief van het bestemmingsland, oftewel de lidstaat van de afnemer. "Het hanteren van verschillende btw-tarieven door de lidstaten, leidt dan veel minder tot concurrentieverstoring," aldus Merkx, "omdat de afnemer van een product of dienst uit een andere lidstaat altijd te maken krijgt met het btw-tarief dat zijn eigen land hanteert."
 
Als dit nieuwe btw-systeem, waarover momenteel wordt onderhandeld in de Raad, ingaat komen bepaalde verlaagde btw-tarieven die de lidstaten nu (mogen) hanteren te vervallen. Dat hoeft volgens de EC geen probleem te zijn. Lidstaten kunnen een lager btw-tarief dat zij nu hanteren voor bepaalde goederen en diensten continueren, mits dit maar binnen de aangegeven marges van het nieuwe tariefstelsel past.

Nieuwe lijst

De huidige lijst voor leveringen van goederen en diensten waarvoor lidstaten het verlaagde tarief volgens de Btw-richtlijn mogen toepassen (in Nederland zijn de producten waarvoor het verlaagde tarief geldt opgenomen in tabel I Wet op de omzetbelasting 1968) wordt vervangen door een nieuwe lijst van producten waarop altijd het standaardtarief moet worden toegepast. Het gaat dan om producten als alcoholhoudende dranken, kansspelen, wapens en tabak. Merkx: "Opvallend genoeg staat ook de levering van kunstvoorwerpen op deze nieuwe lijst. Nederland hanteert hiervoor nu nog het lage btw-tarief van 6%, maar dat zal straks niet meer kunnen." 

Vrijheid met restricties

"Flexibiliteit met btw-tarieven levert meer vrijheid op, maar dat betekent niet dat lidstaten straks helemaal los kunnen gaan," zegt Merkx. "Het voorstel bevat de beperking dat een verlaagd btw-tarief zowel in het belang van de eindconsument moet zijn als in het algemeen belang. Bovendien volgt uit de Europese rechtspraak ook nog de beperking dat voor soortgelijke producten eenzelfde btw-tarief moet worden gehanteerd." 

Voer voor discussie

Met de flexibilisering van de btw-tarieven legt de EC de verantwoordelijkheid voor het tariefbeleid nog meer bij de lidstaten en of dat nu zo'n positieve ontwikkeling is, daar is Merkx niet zeker van. "De discussie over welk btw-tarief van toepassing is op welk product of welke dienst wordt nog meer verplaatst naar belangengroeperingen, naar lobbyisten en naar de lidstaten zelf. De vereiste EU-unanimiteit voor de opname van een product op de lijst van producten waarvoor een verlaagd btw-tarief kan worden gehanteerd, is straks namelijk niet meer nodig. Bedrijven zijn gebaat met een verlaagd btw-tarief, want dat maakt hun product goedkoper en dat is weer voer voor lobbyisten. Verder speelt nog steeds de discussie of men niet toe moet naar een stelsel met één btw-tarief. De EC gaat met het voorstel voor meer lage btw-tarieven helemaal de andere kant op, terwijl wetenschappelijk is bewezen dat het hanteren van verlaagde btw-tarieven niet de meest effectieve methode is om doelen te bereiken zoals het stimuleren van gebruik van bepaalde producten."

Onzekerheid

Bovendien geldt: hoe meer tarieven hoe meer onzekerheid voor bedrijven die internationaal leveren. "De tarieven die lidstaten hanteren gaan nog verder van elkaar afwijken," benadrukt Merkx. "Als het bestemmingslandbeginsel wordt ingevoerd, wordt het voor de leverancier nog lastiger om vast te stellen welk btw-tarief nu precies van toepassing is op zijn product dat hij heeft geleverd aan de afnemer in een andere lidstaat. Via een nog op te zetten EU-webportal wil de EC dat de leverancier straks precies weet welk btw-tarief een lidstaat hanteert voor een bepaald product of dienst. Ik ben er nog niet van overtuigend dat dit gaat werken. Vragen als wie houdt de informatie straks up to date, kan er rekening worden gehouden met de nodige nuances die vaak gelden in het recht en is de informatie bindend voor de lidstaten zijn nog niet beantwoord. Een webportal is een goed idee, maar werkt alleen als een lidstaat daar ook aan is gebonden. Daarover is op dit moment nog te weinig bekend."           

Bron: Redacteur Marit Muller

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting

2

Gerelateerde artikelen