Regelmatig is er discussie over de vraag of een belastingaanslag tijdig is opgelegd. Zo'n discussie ontstaat als de belastingplichtige pas na het verlopen van de aanslagtermijn van drie jaar (de maximale periode tussen aangifte en aanslag) op de hoogte raakt van de aanslag. Dat kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van een verkeerde adressering van de aanslag. De dagtekening van de aanslag komt dan niet overeen met het moment waarop de aanslag aan de belastingplichtige bekend is geworden.
Op 18 april 2014 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen waarin meer duidelijkheid wordt geschapen over de omstandigheden waaronder een aanslag tijdig is opgelegd.
Hoe zit dat nu precies?
Vaststelling van de belastingaanslag vindt plaats doordat de inspecteur het aanslagbiljet opmaakt. Uitgangspunt is dat de dagtekening van het aanslagbiljet geldt als het tijdstip van vaststelling van de belastingaanslag. Die dagtekening is van belang om vast te stellen of de belastingaanslag is opgelegd binnen de daarvoor gestelde termijn van drie jaar, de zogeheten aanslagtermijn.
Naast de vaststelling van de aanslag is ook het tijdstip van de bekendmaking van de aanslag voor het in werking treden van de aanslag van belang. In de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een besluit (en een aanslag is een besluit in de zin van de wet) pas in werking treedt nadat dat besluit op de voorgeschreven wijze aan de belastingplichtige is bekendgemaakt of verzonden.
Op die bepaling had de Hoge Raad eerder voor belastingaanslagen een uitzondering geformuleerd. Deze kwam erop neer dat een aanslag ook tijdig is opgelegd als vaststaat dat de belastingplichtige binnen de aanslagtermijn van drie jaar op de hoogte is geraakt van de verzending van de aanslag, ook al was de aanslag bijvoorbeeld verkeerd geadresseerd en dus niet op de voorgeschreven wijze aan de belastingplichtige bekendgemaakt of verzonden.
Deze uitzondering stuitte op veel kritiek. Het doel van de aanslagtermijn, namelijk het waarborgen dat een belastingplichtige zijn belastingaangifte binnen een redelijke termijn ontvangt (de waarborgfunctie), kwam door de uitzonderingsregel, zo werd gevonden, in het gedrang.
De Hoge Raad is in het recente arrest teruggekomen op de eerder geformuleerde uitzondering. De Hoge Raad heeft nu bepaald dat de datum waarop de aanslag op correcte wijze is bekendgemaakt, doorslaggevend is, en dus niet de dagtekening van de aanslag. Als een aanslag niet binnen de aanslagtermijn van drie jaar op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, moet deze vernietigd worden.
Ook als de belastingplichtige binnen de aanslagtermijn op de hoogte is geraakt van de verzending van het aanslagbiljet, kan dus niet langer worden aangenomen dat alleen om die reden de aanslagtermijn in acht is genomen. Met de enkele kennisneming van die verzending is, zo oordeelt de Hoge Raad, niet gewaarborgd dat de belastingplichtige binnen een redelijke termijn zijn belastingaanslag ontvangt, en wordt dus onvoldoende recht gedaan aan de strekking van de aanslagtermijn.
Door deze nieuwe leer van de Hoge Raad zal de belastingdienst dus extra alert moeten zijn op een tijdige en juiste bekendmaking van de aanslag. Interessant is dat de aanslagtermijn in het aanhangige wetsvoorstel ‘Vereenvoudiging formeel verkeer Belastingdienst' ook nog eens wordt verkort van drie jaar naar vijftien maanden; de kans dat de belastingdienst zich aan deze verplichting vergaloppeert, wordt daardoor nog groter.
Mr. Marloes Rijksen, advocaat-belastingkundige bij Jaeger Advocaten-belastingkundigen
Bron: Jaeger advocaten-belastingkundigen
1