De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (hierna: de Orde) heeft met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Fiscale Verzamelwet 2015. Dit wetsvoorstel geeft de Orde aanleiding tot het plaatsen van een aantal opmerkingen. Hieronder heeft de Orde de kernpunten van het commentaar samengevat, uitgesplitst naar speerpunten en hoofdpunten van technische aard. In de bijlage gaat de Orde nader in op deze en op andere punten.
A. Samenvatting speerpunten
1. Rentekorting personeelsleningen
Artikel III, onderdeel B (artikel 31 van de Wet op de loonbelasting 1964)
1. De Orde heeft met enige verwondering kennisgenomen van het feit dat de nihilwaardering van de eigenwoningrente in de inkomstenbelasting wordt getrokken in plaats van in de loonbelasting.
2. Naar de mening van de Orde zou het fiscale beleid juist gericht moeten zijn op een vereenvoudiging van de regelgeving en niet op het creëren van regelingen die het grotendeels nodeloos rondpompen van geld inhouden en in de praktijk tot grote administratieve lasten voor zowel de werkgevers als de Belastingdienst zullen leiden.
In dit kader plaatst de Orde dan ook haar kanttekeningen en heeft zij een aantal vragen. De orde verwijst hiervoor naar de bijlage.
2. Houdsterverliesregeling
Artikel IV, onderdeel 3 (artikel 20 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969)
1. De Orde plaatst kanttekeningen bij het nut van de voorgestelde aanpassingen van de houdsterverliesregeling in de vennootschapsbelasting ("VPB") naar aanleiding van de "september 2014"-arresten van de Hoge Raad, nu die regeling door tijdsverloop en door latere wetgeving feitelijk is achterhaald. De Orde roept de staatssecretaris dringend op om nut en noodzaak van de (complexe) houdsterverliesregeling te heroverwegen.
2. In elk geval pleit de Orde ervoor om de voorgestelde wijzigingen achterwege te laten. Deze wijzigingen maken de houdsterverliesregeling nog onsystematischer. Nog ingewikkelder en nog meer administratieve lasten veroorzakend dan thans reeds het geval is.
B. Samenvatting hoofdpunten technische opmerkingen
1. Overlijdensdividend
Artikel 1, onderdeel G (artikel 4.12a van de Wet inkomstenbelasting 2001)
• De Orde onderschrijft de codificatie van het besluit van 17 september 2014, nr. BLKB2O14/1321M. Wel vraagt de Orde om de regeling van het overlijdensdividend te verruimen, indien er geen sprake is van erfgenaamschap.
2. Buitenlands aanmerkelijk belang
Artikel 1, onderdeel H (artikel 4.25 van de Wet inkomstenbelasting 2001)
• De Orde plaatst vraagtekens bij de reparatie van het arrest HR 27 september 2013, nr. 12/00189, BNB 2014/16 en acht deze reparatie onnodig, vooral omdat de casus van genoemd arrest naar de mening van de Orde een bijzondere was. De immigratie- en remigratieregels voor aanmerkelijkbelanghouders zijn uiterst ingewikkeld en de Orde meent dat een meer doorzichtige en rechtvaardiger set van regels met betrekking tot de immigratie en remigratie van aanmerkelijkbelanghouders dringend noodzakelijk is. Hierbij dient in alle gevallen van immigratie de verkrijgingsprijs van de ab-aandelen op de werkelijke waarde te worden gesteld, als Nederland vóór de immigratie niet bevoegd is te heffen over het ab-inkomen, hetzij op grond van de nationale wet hetzij op grond van het belastingverdrag.
• De Orde dringt er in elk geval op aan, mocht onderhavige wetstoepassing leiden tot een gewijzigd art. 16 Uitv.besl. IB 2001, die wijziging reeds tijdens het wetgevend proces te publiceren, zodat die deel kan uitmaken van de beraadslaging in de Tweede en Eerste Kamer. Voorts meent de Orde dat art. 16 lid 11 Uitv.besl. IB 2001 wegens strijd met het EU-recht dient te vervallen in plaats van diens reikwijdte uit te breiden.
3. Dividendbelasting overheidsondernemingen
Artikel V, onderdeel A (artikel 10 van de Wet op de dividendbelasting 1965)
• De Orde is verheugd dat de teruggaafregeling van art. 10 Wet DB 1965 wordt gewijzigd, zodat overheidsondernemingen op verzoek ook teruggaaf van dividendbelasting verkrijgen als de dividenduitkeringen in de VPB objectief zijn vrijgesteld op grond van art. 8e, art. 8f of art. 8g Wet VPB 1969.
• Wel heeft de Orde er een voorkeur voor om dit niet in art. 10 Wet DB 1965 te regelen maar in art. 4 Wet DB 1965 door middel van een inhoudingsvrijstelling. Een inhoudingsvrijstelling aan de bron is eenvoudiger in de uitvoering dan een teruggaafregeling en leidt tot lagere administratieve lasten. Misbruik door overheidsondernemingen lijkt de Orde geen reëel risico.
• In onderhavig wetsvoorstel is een tweetal toezeggingen uit de Eerste Kamerbehandeling van het wetsvoorstel Modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen niet meegenomen en beveelt aan deze toezeggingen door middel van een nota van wijziging alsnog in het wetsvoorstel te verwerken.
4. Teruggaafregeling BPM
Artikel VII, onderdeel 3 (artikel 14a van de Wet op de belastingen van personenauto's en motorrijwielen 1992)
• De Orde is van mening dat de in de RPM voorgestelde antimisbruikregeling voor uit Nederland naar een andere EU-/EER-lidstaat geëxporteerde auto's disproportioneel is en daarmee in strijd met het EU-recht. De Orde beveelt aan een tegenbewijsregeling op te nemen.
Een afschrift van deze brief is heden verzonden aan de Staatssecretaris van Financiën (hierna: de staatssecretaris).
Uiteraard is de Orde graag bereid het bovenstaande nader toe te lichten.
In de bijlage hieronder is het volledige commentaar te lezen.
Bron: NOB
5