De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (hierna: de Orde) heeft met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet aanvullende regels uitwisseling landenrapporten (34 651).
Het Wetsvoorstel geeft de Orde aanleiding tot het plaatsen van een aantal opmerkingen gemakshalve zijn deze onderverdeeld in opmerkingen ter zake van het wetsvoorstel (A) en ter zake van de memorie van toelichting (B).
De Orde stelt onder meer de volgende vragen over het wetsvoorstel. De voorgestelde aanpassing van Artikel 29c lid 3 eerste volzin Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet vpb 1969) leidt tot een versoepeling van de bestaande regeling. In plaats van een in Nederland gevestigde groepsentiteit kan er op basis van het voorstel een in een Europese lidstaat gevestigde groepsentiteit worden aangewezen. De voorgestelde tweede volzin van artikel 29c lid 3 luidt: ("een groepsentiteit kan niet worden aangewezen als groepsentiteit bedoeld in de eerste volzin indien deze niet alle benodigde informatie heeft ontvangen of verkregen om aan de verplichting, bedoeld in artikel 29d, derde lid, eerste volzin, te kunnen voldoen."). De combinatie van het voorgestelde artikel 29c lid 3 en artikel 29d lid 2, leidt ertoe dat een groepsentiteit die van haar uiteindelijke moederentiteit niet alle benodigde informatie ontvangt de inspecteur moet notificeren. Bovendien moet deze entiteit het onvolledige landenrapport verstrekken. Dit roept evenwel een aantal vragen op:
· Opname van de verplichting tot het verstrekken van het onvolledige landenrapport in artikel 29d lijkt wetssystematisch niet logisch omdat artikel 29d op de notificatie ziet. De Orde vraagt zich af of deze verplichting niet beter in artikel 29c Wet vpb 1969 kan worden opgenomen?
· Het is niet duidelijk op welk moment de notificatie dat de informatie niet zal worden ontvangen moet plaatshebben. Kan het moment waarop moet worden genotificeerd wellicht worden uitgesteld tot dit duidelijk is?
Het gehele NOB commentaar is hieronder opgenomen.
Bron: NOB
4