Het voorstel om onherroepelijk vaststaande vergrijpboeten opgelegd aan medeplegende (belasting)adviseurs openbaar te maken, kan rekenen op felle weerstand. Dat is meer dan terecht, zo blijkt uit een reactie van Arjo van Eijsden, partner bij EY, en fiscaal advocaat Ivo Leenders van VOI advocaten. De conclusie is helder: het voorstel is ondoordacht, schadelijk en gezien de alternatieven niet nodig.
Openbaarmaking
Een vergrijpboete wegens opzettelijk medeplegen voor de belastingadviseur die meewerkt aan belastingontduiking of toeslagfraude is vanaf volgend jaar voor het kabinet niet meer voldoende. Om een duidelijk signaal richting publiek af te geven om niet in zee te gaan met een ‘foute’ adviseur, worden deze boetes openbaar gemaakt. Binnen tien werkdagen nadat zowel de opgelegde vergrijpboete wegens medeplegen als het besluit tot openbaarmaking onherroepelijk vaststaan, zal de naam van de bestrafte adviseur en andere relevante gegevens vijf jaar prijken op de website van de Belastingdienst. Dit lot hangt niet alleen boven het hoofd van de medeplegende belastingadviseur, maar ook andere beroepsbeoefenaars zoals, notarissen, accountants en advocaten.
De nodige reacties op de twee voorafgaande consultatierondes over dit plan, hebben het kabinet niet op andere gedachten gebracht. De openbaarmakingsmaatregel is onderdeel van het op Prinsjesdag ingediende wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2020. De Afdeling advisering van de Raad van State is kritisch over het doel, de effectiviteit en de reikwijdte van de maatregel. De daarover gestelde vragen zijn maar mondjesmaat door staatssecretaris Snel van Financiën beantwoord in het nader rapport bij dit wetsvoorstel.
Weerstand
Ondanks dat het kabinet wel iets heeft gedaan met de ingediende commentaren op de internetconsultaties heeft Van Eijsden nog steeds heel veel moeite met de voorgestelde openbaarmakingsmaatregel, niet alleen vanuit rechtstatelijke optiek maar ook vanuit het oogpunt van gelijkheid. Hij is uiterst kritisch en spreekt van een enorme inbreuk op de privacy en een stap terug in de tijd. “Een vergelijking met de middeleeuwse schandpaal gaat misschien wat ver, maar het is wel ‘naming and shaming’ en dat past niet in een rechtsstaat anno 2019. Bij andere beroepen wordt een bestuurlijke bestraffing toch ook niet openbaar gemaakt? Hoe zit het met het gelijkheidsbeginsel? En verder is er onvoldoende naar alternatieven gekeken.“
Ook Leenders snapt met de beste wil van de wereld niet waarom de openbaarmakingsmaatregel het daglicht zou moeten zien. Hij noemt het “een belachelijk voorstel dat direct de prullenbak in kan.” “Waarom men in Den Haag met oogkleppen op dit pad blijft volgen is mij een raadsel, temeer omdat er afdoende alternatieven zijn voor het transparantie-oogmerk van het kabinet.”
On(dubbel)zinnig
Het enige doel van de openbaarmakingsmaatregel staat ondubbelzinnig in de memorie van toelichting: het publiek voorlichten over beroepsbeoefenaars die door middel van medeplegen belastingontduiking of toeslagfraude faciliteren. Het preventief effect van openbaarmaking is volgens het kabinet geen doel van de maatregel. Leedtoevoeging is dat evenmin, alhoewel de medeplegende adviseur dit wellicht wel zo ervaart. De maatregel is ook niet bedoeld om langs een andere weg een beroepsverbod te bewerkstelligen. En het besluit tot openbaarmaking is niet bestraffend van karakter. Van Eijsden vindt het heel bijzonder dat het kabinet dit alles zo stellig verkondigt. “Uiteraard is leedtoevoeging een doel en natuurlijk is het besluit tot openbaarmaking wel bestraffend, dat brengt de aard van de maatregel nu eenmaal met zich mee. De betrokken belastingadviseur heeft al een vergrijpboete gekregen en dan krijgt hij ook nog eens een openbaarmaking aan zijn broek. Dit is een opeenstapeling van sancties.”
Dat het allemaal niet zo’n vaart zal lopen, gezien alle extra waarborgen voordat een vergrijpboete überhaupt openbaar kan worden gemaakt, daar is Van Eijsden niet van overtuigd. “Ervaring leert dat als je een dergelijk wettelijk instrument hebt om in te zetten, dat daar dan ook gebruik van wordt gemaakt. De strijd tegen belastingontduiking- en ontwijking verhardt de relatie tussen Belastingdienst en belastingplichtige en diens adviseur. Dan kan het zomaar zijn dat de belastinginspecteur vaker zal grijpen naar een besluit tot openbaarmaking.”
Schadelijk
“De schade door openbaarmaking is voor de betrokken adviseur groot en ijlt jarenlang na,” zegt Leenders. “Na vijf jaar mag de publicatie op de website van de Belastingdienst verdwenen zijn, maar internet is genadeloos. De openbaarmaking zal de adviseur nog lang achtervolgen. Ontgoogelen is lastig. Daar wijst de afdeling advisering van de Raad van State in het nader rapport niet voor niets op. Het kabinet kan niet garanderen dat na ommekomst van de publicatietermijn alle berichtgeving die betrekking heeft op een openbaarmaking van het internet is verwijderd. Zo luidt het onbevredigende antwoord van de staatssecretaris.”
“Het enkele dreigement van openbaarmaking kun je al zien als een inbreuk op de rechtsbescherming van de betreffende adviseur,” vult Van Eijsden aan. “Voer je een zware openbaarmakingsmaatregel in, doe dan eerst onderzoek of de publicatie van vergrijpboetes wel effectief en doeltreffend is en rapporteer hierover. Een verantwoording van effectiviteit en doeltreffendheid ontbreekt echter volledig.”
“Er wordt wetgeving gemaakt, kennelijk alleen op basis van sentimenten en zonder feitelijke onderbouwing,” aldus Leenders. “De maatregel schiet zijn doel volledig voorbij. Waarom een dergelijke zware sanctie optuigen als slechts sprake is van een handvol medeplegerboetes per jaar? En trouwens, is een handvol in dit verband vijf? Hoeveel van deze medeplegerboetes blijven in stand? Betreffen dit ook meerdere boetes opgelegd aan slechts één medepleger? Zitten tussen deze handvol ook medeplegerboetes aan beroepsbeoefenaren aangesloten bij een beroepsorganisatie zoals NOB en RB? Dit zijn allemaal vragen, waar het kabinet tot nu toe het antwoord op schuldig blijft.”
Alternatieven volstaan
Van Eijsden begrijpt de doelstelling van transparantie maar vindt de openbaarmakingsmaatregel niet de juiste maatregel om die doelstelling te realiseren. Er zijn de afgelopen tijd diverse goede alternatieven geopperd. Van Eijsden noemt er enkele op die tijdens de consultatierondes voorbij zijn gekomen: “Werk bijvoorbeeld met een soort ‘verklaring omtrent gedrag’ waar een potentiële klant om kan verzoeken en waarin eventuele opgelegde boetes aan de adviseur staan aangegeven. Dat is veel minder ingrijpend dan publicatie op internet en de klant kan zo toch beoordelen of hij met een ‘besmette’ adviseur in zee wil gaan. Of een gewaarmerkte verklaring vóór het aangaan van een adviesopdracht waaruit blijkt of al dan niet aan de adviseur ooit een vergrijpboete is opgelegd. Of ga voor het verbinden van voorwaarden aan het verkrijgen van een beconnummer, zoals bijvoorbeeld het overleggen van een verklaring omtrent gedrag. Die insteek is een stuk positiever dan de negatieve insteek van een publieksvoorlichting over een ‘slechte’ adviseur die een scheve schaats heeft gereden. Of ga uit van de kracht van het zelfreguleringssysteem van diverse beroepsorganisaties, waaronder de NOB en het RB.” Van Eijsden realiseert zich overigens dat dit niet werkt voor de belastingadviseur die bij geen enkele beroepsorganisatie is aangesloten. “En als men toch wil vasthouden aan deze maatregel, dan zou overwogen moeten worden dat pas tot openbaarmaking kan worden overgegaan als daarvoor toestemming is verkregen bij een onafhankelijke instantie zoals de Nationale Ombudsman. Op deze manier wordt een extra drempel opgeworpen voor openbaarmaking.”
Ook Leenders komt met een alternatief dat aansluit bij het zelfreguleringssysteem waar Van Eijsden op doelt. Hij herhaalt daarvoor zijn boodschap uit een eerder TaxLive-interview over de openbaarmaking van vergrijpboeten. “De meeste belastingadviseurs zijn aangesloten bij een beroepsorganisatie zoals de NOB of het RB. Die stellen zware kwaliteitseisen aan hun leden, beschikken over onafhankelijke tuchtcolleges en kennen een meldingsplicht voor adviseurs die een boete hebben gekregen. Een lid dat niet voldoet aan de gestelde eisen van kwaliteit, integriteit en betrouwbaarheid, wordt verwijderd van de ledenlijst. Wie dus wil weten of hij met een ‘goede’ adviseur in zee gaat, hoeft dus slechts die openbare ledenlijsten te raadplegen.”
“Er zijn momenteel dus al voldoende mogelijkheden voor het publiek om met een paar muisklikken na te gaan of een adviseur ‘goed’ of ‘slecht’ is”, vervolgt Leenders. “De Belastingdienst kan daar nog een steentje aan bijdragen, bijvoorbeeld door op de website het volgende te vermelden: ‘Wilt u zeker weten dat u te maken heeft met een integere, onafhankelijke en kwalitatief goede adviseur, kijk dan op de site van de volgende beroepsorganisaties. Komt u de naam tegen op de ledenlijst, dan bent u verzekerd dat deze adviseur betrouwbaar is’. Deze enkele websitepagina is vele malen goedkoper en doeltreffender dan de nu voorgestelde openbaarmakingsmaatregel van het kabinet.”
Dringende oproep
Alles samengevat heeft Van Eijsden tot slot nog een dringende oproep aan het kabinet: “Haal het voorstel van tafel. Doe eerst wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit, meerwaarde en rechtvaardiging van ‘naming and shaming’ en in het bijzonder van de openbaarmakingsmaatregel, rapporteer hier vervolgens over en kijk naar alternatieven die wel aan de transparantie-doelstelling voldoen, maar een stuk minder ingrijpend zijn.”
Bron: Redacteur Marit Muller
Informatiesoort: Nieuws, Interviews
Rubriek: Bronbelasting
Dossiers: Prinsjesdag 2019
Focus: Focus
Carrousel: Carrousel