Volgens de Hoge Raad mag de wettelijke waarderingssystematiek van de Successiewet 1956 (SW) buiten beschouwing blijven als de werkelijke waarde van de verhuurde woning meer dan 10% lager is. De waarde in het economische verkeer op de WOZ-waardepeildatum is dan het uitgangspunt.
De zaak (
23 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2135,
TaxVisions edtie 14 oktober 2016) verloopt als volgt. Een zoon erft in 2010 een aantal huurwoningen van zijn moeder. De waardering voor de erfbelasting vindt plaats aan de hand van de WOZ-waarde (artikel 21 lid 8 SW). Er vindt een correctie plaats vanwege de verhuur (artikel 10a UBSW). Volgens deze methodiek zijn de woningen 6 miljoen euro waard. De zoon gaat bij de aangifte erfbelasting uit van een waarde van 4 miljoen euro. Dat is de getaxeerde waarde op 1 januari 2009 (WOZ-waardepeildatum).
Het Gerechtshof Amsterdam past het (hiervoor besproken)
arrest van de Hoge Raad van 3 april 2015 (zie ook
TaxVisions, editie 8 mei 2015) analoog toe. De wettelijke systematiek voor de berekening van de erfbelasting moet buiten beschouwing blijven als die waardering in betekenende mate (10% of meer) afwijkt van de waarde in het economische verkeer. Vervolgens constateert het hof dat de waarde volgens het taxatierapport meer dan 10% afwijkt. Het hof stelt de zoon in het gelijk.
De Hoge Raad verwerpt het beroep in cassatie van de staatsecretaris van Financiën. Daarbij wijst de Hoge Raad op de wetsgeschiedenis waaruit blijkt dat de wettelijke waarderingssystematiek niet tot een uitkomst mag leiden die te ver afwijkt van de waarde in het economische verkeer.
Belang voor de praktijk
Evenals bij de waardering van een verhuurde woning in box 3, mag de wettelijke waarderingssystematiek van de SW buiten beschouwing blijven als die waardebepaling te ver afwijkt van de werkelijke waarde. Degene die zich op een lagere waardering beroept, moet dit aannemelijk maken. De bewijslast of voldaan is aan het 10%-criterium, legt de Hoge Raad in 2015 bij de belastingplichtige. Dat is in overeenstemming met het algemene uitgangspunt van artikel 150 Rv: 'Wie stelt die bewijst'.
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden
23