X woont in Nederland en is heel 2004 werkzaam op een Rijnvaartschip. X is in dienst bij een Luxemburgse werkgever die voor hem sociale premies afdraagt. De inspecteur legt een aanslag premie volksverzekeringen op waartegen X tevergeefs bezwaar maakt. In de beroepsfase vernietigt de inspecteur de aanslag alsnog, naar aanleiding van de regularisatieprocedure met Luxemburg. X trekt zijn beroep in. Rechtbank Breda oordeelt dat X geen recht heeft op een proceskostenvergoeding nu het besluit van de inspecteur tot intrekking van de aanslag op andere gronden is genomen dan de gronden uit het beroepschrift. In hoger beroep is ook nog in geschil of X in aanmerking komt voor een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt anders dan Rechtbank Breda dat X recht heeft op een vergoeding van de kosten van beroep. Van de hoofdregel dat deze kosten worden vergoed kan alleen worden afgeweken wanneer de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende (HR 12 mei 2006, nr. 42 449, BNB 2006/270). Of de inspecteur een verwijt treft, is hier niet van belang (HR 24 augustus 1995, nr. 30 416, BNB 1996/124). Ter zitting heeft de inspecteur erkend dat de hierboven genoemde uitzondering zich niet voordoet. Voor de kosten van de bezwaarfase is onrechtmatigheid van de inspecteur wel een vereiste. Nu de vermindering van de aanslag in de beroepsfase het gevolg is van de uitkomst van de regularisatieprocedure zoals bedoeld in art. 13 van het Rijnvaartverdrag, is hiervan geen sprake. De inspecteur ging bij het vaststellen van de aanslag niet uit van een onjuiste rechtsopvatting en ook heeft hij niet zodanig onzorgvuldig gehandeld dat van onrechtmatigheid kan worden gesproken.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 13 februari