Belanghebbende, X, is gehuwd en heeft vijf kinderen. Tot 10 januari 2005 behoren vijf kinderen tot het huishouden. Vanaf die datum behoren vier kinderen tot het huishouden. X heeft in het jaar 2005 een WAO-uitkering van € 28 648 en zijn echtgenote geniet een loon van € 14 862. X lijdt aan de ziekte van Besnier Boeck. hetgeen gepaard gaat met afweerstoornissen. De functie van zijn linkerbeen is ernstig verminderd. X maakt voor zijn vervoer en dat van zijn gezin in het jaar 2005 gebruik van een Volkswagen Golf met automatische transmissie (hierna: de auto). In zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2005 claimt X onder andere de forfaitaire aftrek van € 787 voor zijn chronisch zieke zoon. Ook moeten volgens X de uitgaven voor zijn auto, € 5280, integraal worden aangemerkt als uitgaven ter zake van ziekte en invaliditeit. De inspecteur accepteert deze twee aftrekposten niet. X komt uiteindelijk in hoger beroep.
Hof 's-Gravenhage (MK III, 14 september 2011, BK-10/00003) overweegt dat X niet aannemelijk maakt dat hij recht heeft op een hoger bedrag aan forfaitaire aftrek wegens chronische ziekte dan waarmee bij het vaststellen van de uitslag rekening is gehouden. X maakt wel aannemelijk dat hij door zijn invaliditeit is aangewezen op vervoer per auto met automatische transmissie. Dit brengt mee dat met betrekking tot de autokosten sprake is van noodzakelijke en als rechtstreeks gevolg van zijn invaliditeit gemaakte kosten van vervoer. Met door X overgelegde nota's is aannemelijk gemaakt dat hij ter zake van het gebruik van de auto in het jaar 2005 € 5280 heeft uitgegeven aan leasekosten. Ook de in de leaseprijs opgenomen omzetbelasting en financieringsrente zijn aan te merken als uitgaven van vervoer. Wat betreft de benzinekosten (€ 1800) en de verzekeringspremies (€ 420 en € 440) sluit het hof zich aan bij de bedragen die door de inspecteur zijn geaccepteerd. X maakt niet aannemelijk dat deze kostenposten hoger zijn geweest. Ook maakt X aannemelijk dat de door hem gemaakte vervoerskosten uitstijgen boven hetgeen vergelijkbare personen in meerbedoelde zin uitgeven aan vervoerskosten. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat met X vergelijkbare personen volgens de Nibud-gegevens voor het jaar 2005 een bedrag van € 4764 uitgeven aan vervoerskosten en dat de door X gemaakte autokosten voor dat jaar uitkomen op een bedrag van € 7940. De voor aftrek in aanmerking komende meerkosten bedragen € 3176. Het hoger beroep is gegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).