Belanghebbende, X, exploiteert een tuinbouwbedrijf in de vorm van een maatschap. De Belastingdienst legt aan X een naheffingsaanslag LB/PVV, een boetebeschikking en een beschikking heffingsrente op. Dit omdat X volgens de Belastingdienst heeft gewerkt met Poolse werknemers die niet in de loonadministratie opgenomen waren.
Advocaat-generaal IJzerman adviseert de Hoge Raad om vijf van de zes middelen gericht tegen de naheffingsaanslag en boete te verwerpen. Volgens de A-G slaagt alleen het zesde middel waarin X er terecht op wijst dat nu de termijn die verstreken is tussen de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak van het hof meer dan twee jaren bedraagt, namelijk afgerond tweeënhalf jaar, het op de weg van het hof had gelegen om de boete vanwege undue delay verder te matigen, dan wel dat het hof had moeten motiveren waarom een verdere neerwaartse aanpassing van de boete niet aan de orde was. De A-G merkt op dat de Hoge Raad de zaak (omwille van proceseconomie) zelf kan afdoen of de zaak kan terugverwijzen zodat Hof 's-Hertogenbosch dit geschilpunt kan meenemen in de voorziene nadere uitspraak over het verzoek van X tot immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van berechting.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6