Belanghebbende, X, maakt bezwaar tegen een WOZ-beschikking van de gemeente Amsterdam en verzoekt daarbij om een kostenvergoeding. Op 8 mei 2012 verklaart de gemeente het bezwaar tegen de WOZ-waarde gegrond. Per brief van 11 juni 2012 beslist de gemeente pas op het verzoek om een kostenvergoeding. Deze brief bevat geen rechtsmiddelverwijzing. Het beroep van X tegen de hoogte van de kostenvergoeding komt bij de rechtbank binnen op 17 juli 2012. In geschil is de ontvankelijkheid van dit beroep.
De Hoge Raad oordeelt dat tegen een beslissing op een verzoek om proceskostenvergoeding afzonderlijk beroep kan worden ingesteld wanneer het bestuursorgaan niet gelijktijdig met de uitspraak op bezwaar op het verzoek heeft beslist. Opmerking verdient dat in een geval waarin wel (tijdig) beroep is ingesteld tegen het besluit op bezwaar, dat beroep geacht wordt mede gericht te zijn tegen een nadien genomen beslissing op het verzoek om vergoeding van kosten, dat de beslissing op het bezwaar completeert. In een dergelijk geval is het dus niet nodig afzonderlijk beroep in te stellen tegen de later alsnog genomen beslissing over vergoeding van kosten. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank X terecht ontvankelijk geacht in zijn beroep. De Hoge Raad verwerpt ook het middel van B&W dat is gericht tegen de beslissing van het hof dat de integrale kosten voor vergoeding in aanmerking komen (art. 81 Wet RO). De andere middelen van B&W kunnen evenmin tot cassatie leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Besluit proceskosten bestuursrecht 2-3
Algemene wet bestuursrecht 7:15-3