Gemeente X bezit woningen. Tot haar bezit behoren ook anti-kraakwoningen en woningen die onder de Leegstandwet vallen. X stelt de woningen tegen een vergoeding ter beschikking aan derden. In geschil is of de woningen kunnen worden aangemerkt als ‘voor verhuur bestemde’ woningen in de zin van de Wet verhuurderheffing (Wvh). Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de anti-kraakwoningen en de leegstandwetwoningen ‘huurwoningen’ zijn in de zin van de Wvh. Het hof stelt hierbij vast dat er sprake is van een rechtstreeks verband tussen de betalingsverplichting en het ter beschikking stellen van het desbetreffende object als (tijdelijke) woning. Gemeente X gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de anti-kraakwoningen en de Leegstandwetwoningen ‘huurwoningen’ zijn in de zin van de Wvh. De Hoge Raad wijst er daarbij op dat de wettekst en de wetsgeschiedenis weliswaar geen uitsluitsel geven over de vraag wanneer woningen ‘bestemd voor verhuur’ zijn, maar dat uit de systematiek en de parlementaire geschiedenis wel blijkt dat eenvoud en uitvoerbaarheid bij de vormgeving van de verhuurderheffing een grote rol hebben gespeeld. Vervolgens wijst de Hoge Raad er op dat niet alleen op de peildatum daadwerkelijk verhuurde woningen tot de categorie woningen behoren die de wetgever voor ogen stond met het criterium ‘voor verhuur bestemd’. Tot deze categorie behoren namelijk ook woningen die op de peildatum leeg staan maar wel (voor een bepaald bedrag) te huur worden aangeboden. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof.
Wetsartikelen: