De Hoge Raad oordeelt – onder verwijzing naar het oude Belastingverdrag met België – dat België heffingsbevoegd is ten aanzien van de afwaardering van de vordering op Z bv.

Belanghebbende, X, woont in België. Hij leent in de loop der jaren forse geldbedragen uit aan zijn bv (Z bv). Hierbij worden geen zekerheden gesteld. De vordering van X op Z bv bedraagt op 31 december 2001 ruim € 5,7 mln. In zijn IB-aangifte – waarbij hij niet opteert voor binnenlandse belastingplicht – geeft X een negatief resultaat uit overige werkzaamheden (hierna: ROW) aan in verband met een afwaardering van de lening van € 726.048. X stelt hierbij dat het oude Belastingverdrag met België niet van toepassing is op de tbs-regeling. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat de tbs-regeling onder art. 22 van het oude Belastingverdrag met België valt. De heffingsbevoegdheid ten aanzien van deze inkomsten komt volgens de rechtbank aan de woonstaat toe. Hof 's-Gravenhage oordeelt dat er sprake is van een onzakelijke lening. Het afwaarderingsverlies moet volgens het hof bij de bepaling van het ROW dan buiten beschouwing blijven.

De Hoge Raad oordeelt dat België heffingsbevoegd is ten aanzien van de afwaardering van de vordering op Z bv. Volgens de Hoge Raad is art. 13 van het oude Belastingverdrag met België namelijk van toepassing. Verder verwerpt de Hoge Raad nog het beroep van X op de Schumacker-doctrine. In casu is er namelijk geen sprake van het weigeren van een belastingvoordeeel dat in algemene zin verband houdt met de fiscale draagkracht.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.92

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Internationaal belastingrecht

Instantie: Hoge Raad

Editie: 15 maart

0

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen