Belanghebbende, X, houdt de aandelen in Y bv. Y bv houdt de aandelen in drie vennootschappen, waarvan twee onroerendezaaklichamen zijn in de zin van art. 4 WBR. In verband met de verkoop van het concern is X van plan om een aandelenfusie door te voeren. Er wordt dan een nieuwe holding opgericht waarbij de aandelen Y bv worden ingebracht tegen uitreiking van aandelen. X verzoekt de inspecteur om te verklaren dat bij de voorgestelde aandelenfusie sprake is van een aandelenfusie in de zin van art. 3.55 Wet IB 2001. De inspecteur wijst het verzoek af. X verkoopt vervolgens de aandelen in de drie dochtermaatschappijen. X gaat in beroep tegen de afwijzing.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat geen zakelijke overwegingen ten grondslag liggen aan de voorgestelde aandelenfusie. De rechtbank overweegt daarbij dat het motief voor de aandelenfusie is dat de aandelen Y bv dan kunnen worden overgedragen zonder dat X, als aanmerkelijkbelanghouder, wordt geconfronteerd met een IB-heffing van € 9,2 mln. Verder wijst de rechtbank er op dat dan geen overdrachtsbelasting (€ 636.000) is verschuldigd, maar dat dat ook zonder fusie het geval is, namelijk door verkoop van de aandelen Y bv. Volgens de rechtbank zijn de fiscale overwegingen, het voorkomen van de IB-heffing, doorslaggevend voor de aandelenfusie. Met het uitstellen van deze heffing wordt gehandeld in strijd met doel en strekking van de Fusierichtlijn. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.55
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 8 mei