Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X zijn onderneming in 2012 heeft gestaakt. Nu X niet aannemelijk maakt dat hij in dat jaar nog ondernemersactiviteiten heeft verricht, is de FOR terecht aan de winst toegevoegd. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

X start in 2010 een onderneming. In 2012 brengt hij de onderneming in een bv in. In zijn IB-aangifte 2012 geeft hij winst uit onderneming aan en vult hij de vragen over de staking van de onderneming niet in. In zijn IB-aangifte 2013 claimt X de ondernemersfaciliteiten, ondanks dat hij enkel loon heeft ontvangen van de bv en geen winst heeft behaald. De inspecteur legt een IB-navorderingsaanslag op over het jaar 2012, omdat de FOR tot de winst moet worden gerekend, en corrigeert de IB-aangifte 2013, omdat X geen recht heeft op de ondernemersfaciliteiten.

Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N 2019/35.1.1) oordeelt dat X zijn onderneming in 2012 heeft gestaakt. X maakt namelijk niet aannemelijk dat hij, naast de onderneming in de bv, nog ondernemersactiviteiten heeft verricht. De enkele verklaring daarover, zonder onderbouwende gegevens, is daartoe onvoldoende. Het gelijk is aan de inspecteur: de FOR moet aan de winst worden toegevoegd. Wel heeft X recht op de stakingsaftrek. Ook heeft de inspecteur de IB-aangifte 2013 terecht gecorrigeerd: nu X geen ondernemer meer is, heeft hij ook geen recht op de ondernemersfaciliteiten.

De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.79

Wet inkomstenbelasting 2001 3.70

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 8 mei

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen