Hof Amsterdam oordeelt dat de verhuur van een parkeerplaats samen met de verhuur van een appartement één economische prestatie is. De btw op de dertien verhuurde parkeerplaatsen is dan niet aftrekbaar. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
X bv realiseert een gebouw met een parkeerkelder met 44 parkeerplaatsen. Op de begane grond van het complex bevindt zich een gezondheidscentrum waar onder andere huisartsen, een apotheek, een winkeltje, een grand café en een kapsalon zijn gevestigd. Boven het gezondheidscentrum zijn 30 verzorgingshuisplaatsen, 36 verpleeghuisplaatsen en 37 zelfstandige woonappartementen gerealiseerd. Het gezondheidscentrum en de parkeerkelder zijn voor toepassing van de Wet OB 1968 als afzonderlijke onroerende zaken te beschouwen. Eind 2011 waren 16 parkeerplaatsen verhuurd. Van deze parkeerplaatsen verhuurt X bv dertien plaatsen aan huurders van appartementen en drie (belast) aan de apotheek. De overige 28 parkeerplaatsen zijn eind 2011 nog niet verhuurd. X bv heeft de btw voor de parkeerkelder en het gezondheidscentrum tijdens de bouwfase als voorbelasting in aftrek gebracht. Bij ingebruikneming van het gezondheidscentrum is X bv btw verschuldigd op grond van de integratielevering. In geschil is het antwoord op de vraag voor welk bedrag de btw die is verschuldigd voor de integratielevering in verband met de ingebruikneming van de parkeergarage op 1 juni 2009, bij X bv voor aftrek in aanmerking komt.
Hof Amsterdam (MK II, 14 juni 2016, 15/00595, V-N 2016/45.1.4) oordeelt dat de verhuur van een parkeerplaats samen met de verhuur van een appartement één economische prestatie vormt. Volgens het hof deelt de verhuur van de parkeerplaatsen in de vrijstelling voor de verhuur van de appartementen. De btw op de dertien verhuurde parkeerplaatsen is dan niet aftrekbaar volgens het hof. Ten aanzien van de 28 parkeerplaatsen (die eind 2011 nog niet waren verhuurd) is het hof van mening dat het voorgenomen gebruik van de parkeerplaatsen doorslaggevend is. Vervolgens stelt het hof vast dat X bv er niet in slaagt te bewijzen dat zij een voornemen had om de parkeerplaatsen volledig belast te verhuren. Aan de andere kant verwerpt het hof ook de stelling van de inspecteur, dat de bestemming van de ultimo 2011 niet verhuurde parkeerplaatsen enkel ‘vrijgestelde verhuur’ kan zijn geweest. Het hof bepaalt vervolgens zelf de bestemming van de parkeergarage, en stelt vast dat 50% van de 28 parkeerplaatsen is bestemd voor belaste verhuur, en 50% voor vrijstelde verhuur. Het hof vermindert de naheffingsaanslag.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Lees ook het thema Onroerend goed: vrijgesteld van btw of toch belast?
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 15
Wet op de omzetbelasting 1968 3