X bv doet BPM-aangifte voor een uit Duitsland afkomstige schade-auto met een km-stand van 56.419. Volgens X bv is de handelsinkoopwaarde € 509, zijnde de koerslijstwaarde van € 23.334 minus de herstelkosten van € 22.825 (incl. btw). X bv voldoet aldus € 167 aan BPM. Na hertaxatie legt de inspecteur een naheffingsaanslag op. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden heeft de rechtbank door 72% van de herstelkosten in aanmerking te nemen de handelsinkoopwaarde niet te hoog vastgesteld. X bv stelt in cassatie dat zij ten onrechte moet bewijzen dat de waardevermindering meer is dan 72% en dat deze bewijslastverdeling in strijd is met het discriminatieverbod van art. 110 VWEU.
De Hoge Raad oordeelt dat X bv een vermindering van BPM claimt, zodat zij de daartoe benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. X bv moet bewijzen dat en in hoeverre de beschadigingen een waardedaling ten opzichte van de koerslijstwaarde tot gevolg hebben. Art. 110 VWEU verzet zich hier niet tegen. X bv heeft voldoende gelegenheid gehad om het van haar gevraagde bewijs te leveren. Het oordeel van het hof is zodanig verweven met waarderingen van feitelijke aard dat deze voor het overige in deze cassatieprocedure niet op juistheid worden onderzocht. Het beroep van X bv is ongegrond.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 110
Uitvoeringsregeling belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 8
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Europees belastingrecht, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hoge Raad
Editie: 20 januari