De Hoge Raad oordeelt dat het bestuursorgaan de indiener van een bezwaarschrift schriftelijk moet waarschuwen dat bij het niet voldoen aan de fatale termijn voor het herstel van een verzuim het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard. De onjuiste interpretatie door het hof van art. 6:6 Awb heeft niet geleid tot vernietiging van de rb-uitspraak.

De heer X maakt pro forma bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting van de Gemeente Hellendoorn. X vraagt vervolgens om een termijn voor de motivering en om toezending van de stukken. In juli 2016 stuurt de gemeente de stukken naar X. Bijna een jaar later stelt X de gemeente in gebreke wegens het uitblijven van een uitspraak op bezwaar. Per brief van 19 juli 2017 geeft de gemeente X een termijn van één week om het bezwaar alsnog te motiveren. Op 26 juli 2017 vraagt de gemachtigde vergeefs om een nieuwe termijn voor de motivering. In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Rechtbank Overijssel stelt X in het ongelijk, mede omdat de heffingsambtenaar bij het stellen van de laatste termijn heeft gewaarschuwd dat het bezwaar bij niet tijdige motivering niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden schrijft art. 6:6 Awb niet voor dat - bij het bieden van een mogelijkheid het motiveringsverzuim te herstellen - het bestuursorgaan er op moet wijzen dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard. X gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat het bestuursorgaan de indiener van een bezwaarschrift schriftelijk moet waarschuwen dat bij het niet voldoen aan de fatale termijn voor het herstel van een verzuim het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Dit vloeit voort uit het zorgvuldigheidsbeginsel. Het maakt niet uit dat art. 6:6 Awb het doen van die mededeling niet uitdrukkelijk eist. Als het bestuursorgaan heeft verzuimd die mededeling te doen, dan moet aan de hand van de omstandigheden worden beoordeeld of de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar in stand kan blijven (vgl. ABRvS 25 mei 2016, 201507066/1/A3, JB 2016/125). De onjuiste interpretatie door het hof van art. 6:6 Awb heeft niet geleid tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft bij het ongegrond verklaren van het beroep mede in aanmerking genomen dat de heffingsambtenaar bij het stellen van de laatste termijn voor het kenbaar maken van de gronden van het bezwaar de hiervoor bedoelde mededeling wel heeft gedaan. De klachten van X zijn dus deels terecht, maar het beroep is desondanks ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 6:6

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 1 juli

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen