Belanghebbende, X bv, is een houdstermaatschappij. In de jaren 2007 tot en met 2011 staat op naam van X bv een auto van het merk Mercedes ML500 geregistreerd. De sleutel van de auto wordt bewaard in een kluis op het bedrijfsadres van X bv. De enig bestuurder van X bv heeft toegang tot deze kluis en heeft in de jaren 2007 t/m 2011 gebruik gemaakt van de auto voor door X bv ontplooide werkzaamheden, zoals het bezoeken van voetbalwedstrijden met bevriende relaties. In geschil is of X bv de auto gedurende de jaren 2007 t/m 2011 ook voor privédoeleinden ter beschikking heeft gesteld aan haar directeur.
De Hoge Raad oordeelt dat de auto ter beschikking is gesteld aan de directeur van X bv, omdat deze directeur zelfstandig kon bepalen of en op welke wijze hij van de auto gebruik maakte. Het hof is er kennelijk vanuit gegaan dat zich hier niet de uitzondering voordoet dat de werknemer een auto slechts mag besturen ter uitvoering van zakelijke opdrachten, in welk geval de feitelijke beschikkingsmacht over de auto bij de werkgever zou zijn gebleven (vgl. HR 29 mei 2015, nr. 13/04933, V-N 2015/27.17). Dit oordeel van het hof geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het oordeel is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 13bis