Belanghebbende, X bv, houdt zich bezig met holdingactiviteiten. Haar directeur/enig aandeelhouder en tevens enig werknemer is de heer Y. In 2008 hebben X bv en Y naar eigen zeggen samen de eigendom van een personenauto. Het aandeel van X bv is 75% en het aandeel van Y is 25%. Alle kosten worden eveneens in deze verhouding gedragen. De auto is een Audi A6 met een cataloguswaarde van € 70.295. In haar loonaangiften voor 2008 wordt door X bv geen enkel voordeel in verband met privégebruik van de door de Y gebruikte auto vermeld. Naar aanleiding van een boekenonderzoek wordt in 2013 een naheffingsaanslag opgelegd. In geschil is of deze terecht is. Bij de naheffing zijn de kosten die Y voor zijn rekening heeft genomen als 'eigen bijdrage' voor het privégebruik in mindering op de bijtelling gebracht. Volgens Rechtbank Den Haag is de 25% bijtelling terecht ondanks dat Y heeft meebetaald bij de aanschaf (in 2007) en de exploitatie. De wet voorziet namelijk niet in een deelbare terbeschikkingstelling. De bijtelling volgt uit het feit dat X bv niet heeft doen blijken dat niet meer dan 500 km met de auto door Y is gereden. Er is ook niet gebleken dat Y een vergoeding voor privégebruik is verschuldigd. X bv stelt dus vergeefs dat ook de afschrijvingskosten die op Y drukken in mindering op de bijtelling moeten komen. X bv gaat in hoger beroep.
Hof Den Haag oordeelt dat X bv aannemelijk maakt dat de auto sinds de aanschaf in 2007 aan X bv en Y gezamenlijk toebehoort. Er bestaat dus een gemeenschap in de zin van art. 3:166 BW. Uit de wettekst noch uit de wetsgeschiedenis van art. 13bis Wet LB 1964 blijkt dat de wetgever deze gemeenschap geheel of gedeeltelijk opzij heeft willen zetten. In 2008 heeft X bv haar aandeel in de auto voor privédoeleinden aan Y ter beschikking gesteld. De bijtelling moet dus 25% van € 52.721 (75% van € 70.295) zijn. Hierop kan geen eigen bijdrage van Y in mindering worden gebracht. De door Y verschuldigde bedragen hadden namelijk betrekking op zijn eigen aandeel. De naheffing is echter wel te hoog. De enkele omstandigheid dat de inspecteur mogelijk in één geval, dat met het onderhavige geval vergelijkbaar is, geen bijtelling heeft toegepast, is onvoldoende om op grond daarvan een juiste wetstoepassing ten aanzien van X bv achterwege te laten. Dit zou slechts anders zijn als deze afwijking berust op begunstigend beleid of oogmerk van begunstiging. Gesteld noch gebleken is dat daarvan sprake was. Het beroep van X bv is deels gegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 13bis
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Loonbelasting
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 25 januari