X bv vormt samen met haar dochtervennootschappen A bv en B bv een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. X bv heeft aan vijf werknemers een voorwaardelijk prestatie-gebonden recht op aandelen toegekend. Een van de (indirect) aandeelhouders van X bv wil alle aandelen van X bv van de markt halen. In het licht hiervan zijn in 2015 aan de vijf werknemers onvoorwaardelijke cashbonussen aangeboden in ruil voor het afzien van de voorwaardelijke rechten op aandelen. Ten tijde van het doen van het aanbod waren de voorwaarden nog niet vervuld. Tevens was geenszins (nagenoeg) zeker dat aan de voorwaarden zou worden voldaan. De cashbonus is bepaald aan de hand van de waarde van de onderliggende aandelen, maar is niet gelijk aan de waarde van het voorwaardelijke recht op aandelen. Alle vijf werknemers hebben het aanbod aanvaard. Het totaal van de cashbonussen bedroeg € 630.750. X bv heeft dit bedrag ten laste van haar winst gebracht. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de cashbonussen niet aftrekbaar zijn op grond van artikel 10, lid 1, letter j Wet VPB 1969.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat er geen sprake is van de afwikkeling van het voorwaardelijke recht op toekenning van aandelen door betaling van een cashbonus. Artikel 10, lid 1, letter j Wet VPB 1969 is daarom niet van toepassing. Hiertoe overweegt de rechtbank dat het recht nimmer onvoorwaardelijk is geworden en dat er geen afwikkeling heeft plaatsgevonden voor een geldbedrag dat gelijk is aan de waarde van het voorwaardelijk recht op toekenning van aandelen. Het beroep van X bv is gegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 10
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting, Dividendbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 22 maart