A bv koopt in 2004 een kantoorgebouw. Het pand is vervolgens grondig verbouwd, waarbij op de twee bovenverdiepingen vier woonappartementen zijn gerealiseerd. Drie daarvan zijn in 2007 verkocht aan de heer D voor € 500.000 inclusief btw. X bv koopt de appartementen in 2008 op een executieveiling van D voor € 304.000 exclusief btw. Op de voet van art. 12 lid 4 Wet OB 1968 wordt door X bv € 57.760 als verschuldigde btw aangegeven en hetzelfde bedrag wordt door haar als voorbelasting afgetrokken. X bv verkoopt de appartementen nog datzelfde jaar door aan particulieren. In geschil is of de appartementen op dat moment zijn aan te merken als nieuw vervaardigde onroerende zaken, zodat X bv (belanghebbende) ter zake van de leveringen btw is verschuldigd. Rechtbank Breda oordeelt dat door de verbouwing een pand is ontstaan dat tevoren niet bestond, zodat de levering van de appartementen niet is vrijgesteld. Het pand heeft in hoofdzaak namelijk niet langer een kantoorfunctie, maar een woonfunctie. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt echter dat door de verbouwing geen ingrepen hebben plaatsgevonden die van zodanige aard zijn dat in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden. Zo zijn de bestaande vloeren, plafonds en muren gehandhaafd. De uiterlijke veranderingen aan het pand zijn ook minimaal. Voorts is niet relevant dat door de verbouwing meerdere zelfstandige onroerende zaken zijn ontstaan. De Staatssecretaris van Financiën gaat in cassatie.
Advocaat-Generaal Van Hilten is van mening dat het IB-begrip ‘radicale verbouwing' en het BTW-begrip ‘totstandkoming van een vervaardigde onroerende zaak' in wezen op hetzelfde neerkomen. De IB-criteria kunnen dus zonder in strijd te komen met de door het HvJ EU gegeven - en door de nationale rechter te toetsen - interpretatie van het begrip vervaardigen, worden gehanteerd. Hierbij moet volgens de A-G worden uitgegaan van de complexbenadering, tenzij de units fysiek gescheiden zijn, de units zijn aan te merken als (zelfstandige) bouwwerken én de units zich lenen voor afzonderlijke exploitatie. De A-G stelt dat de appartementen weliswaar fysiek gescheiden zijn en zelfstandig exploitabel zijn, maar dat zij als zodanig geen bouwwerken zijn. De levering van een unit volgt dus het regime van het totale pand. De A-G concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep van de Staatssecretaris.