Hof Amsterdam overweegt dat het door X genoten voordeel dat bestaat uit het tegen lagere prijs dan de waarde in het economisch verkeer verwerven van een pand, belast is in het jaar van aankoop daarvan en niet pas in het jaar van verkoop.

Belanghebbende, X,heeft in 1999 (tot 31 juli 2000) een dienstbetrekking bij A bv. Hij verricht sedert mei 1999 via B bv, werkzaamheden voor woningstichting C in de hoedanigheid van Unitmanager Facilities. In die functie is hij in 1999 betrokken bij de herhuisvestingsplannen van C en de door Q Bedrijfsmakelaars gedane taxatie van het pand A-straat. Op 21 december 1999 koopt X in privé het pand A-straat van C voor € 726.048. Het pand is bij C in gebruik als kantoor en werd na de aankoop door X verhuurd aan C. In de koopovereenkomst is een terugkoopverplichting opgenomen. In het jaar 2001 verkoopt X het pand terug aan C voor € 1.415.794. De inspecteur legt onder andere voor dit door X behaalde voordeel de in geschil zijnde navorderingsaanslag ib/pvv 2001 op met een boete. Rechtbank Haarlem is het met de inspecteur eens dat de aan- en verkoop van het pand dient te worden aangemerkt als het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal actief vermogensbeheer te buiten gaat. Daarbij is sprake geweest van aanwending van (voor)kennis als bedoeld in art. 3.91, lid 1, onderdeel c Wet IB 2001. Het hiermee gemoeide resultaat is belastbaar op de voet van de artikelen 3.90 Wet IB 2001. X komt in hoger beroep.

Hof Amsterdam overweegt dat als er bij X al een te belasten voordeel is ten aanzien van het pand dan betreft het een voordeel dat in het jaar van aankoop van het pand in aanmerking moet worden genomen. Vanaf de aankoop in het jaar 1999 is geen sprake geweest van het rendabel maken van vermogen op een manier die normaal actief vermogensbeheer te buiten is gegaan. Het is ook niet aannemelijk dat het pand in het jaar 2001 tegen een te hoge prijs is verkocht. Volgens het hof heeft X het pand mogelijkerwijs tegen een lagere prijs dan de waarde in het economisch verkeer gekocht van C.  Een verkrijging van het pand door X van C voor - mogelijk - een lagere prijs dan de waarde in het economisch verkeer in 1999 vormt voor X loon uit de dienstbetrekking die hij bij B bv vervulde. Dit had tot de looninkomsten van X in het jaar van verkrijging, 1999, moeten worden toegerekend. Ook indien het onderhavige (mogelijke) voordeel geen loon vormt, kan het naar het oordeel van het Hof als een belastbare bate worden aangemerkt; en wel als een inkomst ex artikel 22, lid 1, onder b, Wet IB 1964. Conclusie is dat de inspecteur ten onrechte in 2001 een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden ter zake het pand in aanmerking heeft genomen en er ook overigens geen aanleiding bestaat om ter zake het pand in 2001 box 1 inkomen in aanmerking te nemen. X heeft het pand in zijn aangifte terecht in box 3 opgenomen. Het hoger beroep is gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.91

Wet inkomstenbelasting 2001 3.81

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 18 maart

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen