De heer X is tot 16 oktober 2015 houder van een (personen)auto 1. Sindsdien is hij houder van auto 2. Voor auto 1 was in mei 2015 voor de motorrijtuigenbelasting een eerste (betaal)verzuim vastgesteld. Kort na de verkoop is voor auto 1 een mrb-creditnota gestuurd. Later krijgt X een verrekeningsnota van het laatst verschuldigde bedrag voor auto 1 (€ 51) en wordt tegelijk een eerste rekening gestuurd voor auto 2, zijnde € 82 voor het eerste korte tijdvak. X kan een en ander niet volgen en verlangt herhaaldelijk om uitleg. Aangezien die uitleg uitblijft en X daarom de volgende rekening voor auto 2 niet betaalt, loopt hij tegen een tweede verzuim aan. In geschil is of terecht een boete is opgelegd van € 158. Rechtbank Den Haag matigt de boete tot € 52 (zie Hof Arnhem-Leeuwarden 7 juni 2016, nr. 15/01267, V-N 2016/44.4 en Besluit 1 september 2016, nr. BLK2016/139338, V-N 2016/46.17.18). X stelt in hoger beroep dat de rechter een beroep wettelijk gezien niet gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond kan verklaren (art. 8:70 Awb).
Hof Den Haag oordeelt dat het gegrond verklaren van het beroep niet meebrengt dat de boete geheel moet worden vernietigd. Ook als de beroepsgronden slechts gedeeltelijk slagen, wordt het beroep namelijk gegrond verklaard. De brieven waarin X om uitleg vroeg, schortte zijn betalingsverplichting niet op. De boete is dus terecht. X stelt vergeefs dat op de zitting van de rechtbank was toegezegd dat de boete geheel zou vervallen. Er is geen aanleiding om de inspecteur hierover onder ede te horen, zoals X wil. Er is namelijk geen wettelijke bepaling die het horen van een partij als getuige mogelijk maakt (vgl. HR 9 augustus 2013, nr. 13/00078, V-N 2013/37.9). Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:72
Algemene wet bestuursrecht 8:70
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Invordering, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hof Den Haag