Belanghebbende, X, houdt (middelijk) de aandelen in A bv. A bv houdt de aandelen in vier bv's. In 2007 leent X € 235.000 aan A bv. A bv leent op haar beurt € 200.000 door aan een dochter en koopt voor het restant een auto. De bv's worden eind 2010 failliet verklaard. In zijn IB-aangifte 2008 voert X, onder de post ‘Resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen', een bedrag van € 144.110 op als kosten. Hiervan heeft € 100.000 betrekking op een voorziening voor de lening. De inspecteur stelt dat er sprake is van een onzakelijke lening, en corrigeert de aftrek van het bedrag van € 100.000.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat er op het moment van verstrekking van de lening nog geen sprake was van een onzakelijke lening. Door de formele achterstelling van de lening op 8 december 2008, is er volgens de rechtbank echter vanaf dat moment wel sprake van een onzakelijke lening. Op die datum hebben X, A bv en ABN-AMRO namelijk een kredietovereenkomst gewijzigd, waarbij de lening van X aan A bv werd achtergesteld. Volgens de rechtbank heeft X daarmee zijn positie als schuldeiser, door eigen toedoen, verslechterd. De rechtbank wijst er daarbij op dat A bv vanaf dat moment alleen nog maar met toestemming van ABN-AMRO op de lening van X mag aflossen. Ook wijst de rechtbank er nog op dat X zijn vordering op A bv aan ABN-AMRO heeft verpand. Volgens de rechtbank heeft X, door in te stemmen met de door ABN-AMRO gestelde voorwaarden, het debiteurenrisico aanvaard met de bedoeling het belang van A bv in zijn hoedanigheid van aandeelhouder te dienen. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.92
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 24 maart