Belanghebbende (X) en zijn vrouw (Y) houden de aandelen in Z bv. X en Y verhuren het winkelgedeelte van een woon-winkelpand aan Z bv, dat het pand op haar beurt weer verhuurt aan vof C. In het kader van de terbeschikkingstellingsregeling (tbs-regeling) hebben X en Y de opstapwaarde per 1 januari 2001 van het pand op € 348.049 vastgesteld. Bij de beëindiging van de verhuur per 22 december 2004 hebben X en Y de uitstapwaarde bepaald op €113.070. De inspecteur is van mening dat de uitstapwaarde € 325.000 bedraagt. In beroep stellen X en Y dat de opstapwaarde € 432.906 bedraagt.
Rechtbank Haarlem oordeelt dat X en Y de opstap- en uitstapwaarde van het ter beschikking gestelde pand niet aannemelijk hebben gemaakt. De rechtbank overweegt hierbij dat X en Y geen beroep kunnen doen op het besluit waarin de staatssecretaris goedkeurt dat de opstapwaarde wordt vastgesteld op de WOZ-waarde 1999 + 20%. Volgens de rechtbank is de WOZ-waarde 1999 namelijk vastgesteld voor het woonwinkelpand en niet alleen voor het winkelpand. Verder wijst de rechtbank op een discrepantie in de onderbouwing door X en Y van de opstap- en uitstapwaarde. Bij de opstapwaarde houden ze namelijk geen rekening met de boekwaarde van de huurdersinvesteringen terwijl ze dat bij de uitstapwaarde wel doen. Het gelijk is aan de inspecteur.
Lees ook het thema De terbeschikkingstellingsregelingen.