Z houdt de aandelen in belanghebbende, X bv. In 2003 en 2004 betaalt Q, de partner van B, in totaal € 250.000 aan Z om B in dienst te nemen. A bv, een gevoegde dochtermaatschappij van X bv, neemt B vervolgens in dienst en betaalt in de jaren 2003-2005 € 166.059 aan haar. B heeft geen arbeid voor A bv verricht. Uit een strafrechtelijk onderzoek dat naar Z is ingesteld, blijkt dat X bv het ontvangen bedrag van € 250.000 niet in haar aangiften heeft verantwoord. De inspecteur legt vervolgens een VPB-navorderingsaanslag over 2005 aan X bv op. X bv stelt dat de inspecteur niet over een nieuw feit beschikt. De inspecteur beroept zich er op dat X bv te kwader trouw is.
Hof Arnhem - Leeuwarden oordeelt dat X bv de inspecteur niet opzettelijk de juiste inlichtingen heeft onthouden of opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt. Volgens het hof was X bv zich er namelijk ten tijde van het indienen van de aangifte niet van bewust dat zij de door haar in 2003 en 2004 ontvangen bedragen – op grond van goed koopmansgebruik – ten dele tot haar belastbare winst van 2005 moest rekenen. Hieraan doet de stelling van de inspecteur dat X bv nimmer de intentie heeft gehad om het bedrag van € 250.000 aan te geven, niet af. Volgens het hof is het namelijk aannemelijk dat X bv – evenals de inspecteur – er aanvankelijk vanuit ging dat de ontvangen bedragen tot de winsten van 2003 en 2004 behoorden en dat pas naar aanleiding van de procedures over die jaren bleek dat dat niet het geval was. Het hof vernietigt de navorderingsaanslag.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 13 februari