Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur ten onrechte € 60.000 aan belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bij X in aanmerking heeft genomen. X en zijn fiscale partner hebben er namelijk uiteindelijk voor gekozen om geen gedeelte van het APV-vermogen aan X toe te rekenen.
Belanghebbende, X, is de fiscaal partner van O. Q en M, de ouders van O emigreren naar Zwitserland. Q richt in 2007 een Liechtensteinse Stiftung (R) op. Hij brengt daarbij zijn aandelen in S bv in, een beleggingsportefeuille en een bankrekening. In 2011 remigreert Q naar Nederland, alwaar hij in 2012 overlijdt. De inspecteur verhoogt het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van X in verband met de betrokkenheid van O bij R, een afgezonderd particulier vermogen (APV). De inspecteur gaat er daarbij vanuit dat het vermogen van R € 12 mln bedraagt. Aangezien er vier erfgenamen zijn, is het aandeel van O € 3 mln. Hiervan rekent de inspecteur de helft toe aan X en de andere helft aan O. In geschil is of de inspecteur terecht een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 60.000 bij X in aanmerking heeft genomen in verband met het APV.
Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur ten onrechte € 60.000 aan belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bij X in aanmerking heeft genomen. X en zijn fiscale partner hebben er namelijk uiteindelijk voor gekozen om geen gedeelte van het APV-vermogen aan X toe te rekenen. Het APV wordt geheel aan O toegerekend.
Lees ook het thema Box 3
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 2.17
Wet inkomstenbelasting 2001 2.14a
Wet inkomstenbelasting 2001 2.14