X is eigenaar van een woning in Amsterdam. De heffingsambtenaar stelt de WOZ-waarde na bezwaar vast op € 319.000. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. X komt in hoger beroep. De heffingsambtenaar verdedigt in beroep een waarde van € 302.000. Hij stelt een compromis voor van € 298.000, dat X verwerpt.
Hof Amsterdam volgt de door de heffingsambtenaar voorgestane waarde. Het hof verwerpt de stelling van X dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Er is geen sprake van een begunstigend beleid voor een (groep) belastingplichtige(n) met een oogmerk tot begunstiging. Het beroep op de meerderheidsregel faalt. Voor een beroep op de meerderheidsregel moeten minstens twee met de woning vergelijkbare objecten lager zijn gewaardeerd (HR 8 juli 2005, nr. 39850 en HR 6 oktober 2006, nr. 40443). De door X aangevoerde woningen zijn niet vergelijkbaar, omdat het tussenwoningen zijn en geen eindwoningen. Ook is de ligging anders. Van de in aanmerking te nemen vergelijkbare groep zijn twee woningen hoger gewaardeerd en een lager. De heffingsambtenaar kan niet aan het compromisvoorstel worden gehouden, omdat X dat niet heeft aanvaard.
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Waardering onroerende zaken
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 18 juli