Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt anders dan de rechtbank dat geen sprake is van een onzakelijke lening. De inspecteur heeft ten onrechte het vormen van een voorziening door X geweigerd voor het doorlenen van zijn deel van de Bbz-lening van zijn bv.
Belanghebbende, X, heeft 50% van de aandelen in A bv. De echtgenote van X bezit de overige 50% van de aandelen. Aan X en zijn echtgenote is een lening verstrekt van € 100.000 in het kader van de Wet werk en bijstand. In dit verband is de onderneming onderzocht en als levensvatbaar beoordeeld. Bij het verstrekken van de lening gold als voorwaarde dat het geleende bedrag wordt doorgeleend aan de bv. Na enkele jaren failleert de bv. X heeft in zijn aangifte een voorziening ten laste van zijn resultaat uit overige werkzaamheden gevormd ter grootte van de helft van de resterende lening. De inspecteur heeft deze voorziening gecorrigeerd.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt anders dan de rechtbank dat geen sprake is van een onzakelijke lening. De inspecteur heeft ten onrechte het vormen van een voorziening door X geweigerd voor het doorlenen van zijn deel van de Bbz-lening van zijn bv. Er zijn feiten en omstandigheden die erop zouden kunnen duiden dat wel sprake is van een onzakelijke lening. Anderzijds heeft X evenwel aannemelijk gemaakt dat hij, gelet op de toekomstige winstcapaciteit van de bv, zoals ingeschat door het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf, redelijkerwijs mocht menen dat de lening door de bv zou worden afgelost, zodat zij om die reden niettemin zakelijk was (vgl. HR 13 januari 2012, nr. 10/03654, BNB 2012/79). Het hoger beroep van X is gegrond.
Lees ook het thema De onzakelijke lening
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.92
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 19 september