Belanghebbende, X bv, maakt bezwaar tegen een ter behoud van rechten ambtshalve opgelegde aanslag vennootschapsbelasting 2001. De inspecteur verklaart het bezwaar van X bv ongegrond. X bv stuurt hierop een brief naar de inspecteur, herhaalt zijn bezwaren en vraagt de uitspraak te corrigeren en haar niet extra te belasten met kosten van griffierecht en advocaatkosten. Bij een brief is een aan de rechtbank gericht pro forma beroepschrift gevoegd. Dit beroepschrift heeft X bv echter niet daadwerkelijk ingediend bij de rechtbank. Pas later, na afloop van de termijn, gaat X bv in beroep bij de rechtbank. In geschil is of de inspecteur de brief met bijlage als beroepschrift had moeten doorzenden, zodat X bv ontvankelijk in haar beroep zou zijn.
Anders dan de rechtbank is Hof 's-Hertogenbosch (MK III, 3 februari 2012, 10/00172) van oordeel dat in dit geval op de inspecteur geen verplichting rustte de brief met bijlage door te zenden aan de rechtbank (vgl. HR 5 januari 2007, nr. 42861, BNB 2007/124, V-N 2007/5.3). De inspecteur heeft volgens het hof uit de bewoordingen van de brief mogen aannemen dat X bv met deze brief niet heeft beoogd dat deze als rechtsmiddel tegen de uitspraak op bezwaar zou worden behandeld. De doorzendverplichting is in het onderhavige geval niet van toepassing. Het hof verklaart X bv alsnog niet-ontvankelijk in haar beroep bij de rechtbank. Het incidentele hoger beroep van de inspecteur is gegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:7
Algemene wet bestuursrecht 6:15