Het Oudeland Beheer bv verwerft op 8 maart 2004 een twintig jaar durend recht van erfpacht op een stuk grond met daarop een kantoorpand in aanbouw. De canon bedraagt € 330.000 per jaar. Ter zake van de vestiging van het erfpachtrecht is aan haar btw in rekening gebracht. Zij heeft deze btw meteen in haar aangifte over maart 2004 in aftrek gebracht. Het Oudeland Beheer bv bouwt het kantoorpand vervolgens af en neemt het in gebruik, deels voor belaste en deels voor vrijgestelde verhuur. In verband met deze 3-1-h-levering voldoet zij btw op aangifte. In de maatstaf van heffing neemt zij voor het erfpachtsrecht een bedrag van € 330.000 op, de tijdens de bouw vervallen canon. De inspecteur legt een btw-naheffingsaanslag op. Volgens hem moet namelijk rekening worden gehouden met de gekapitaliseerde waarde van de canon. Rechtbank 's-Gravenhage laat de naheffingsaanslag in stand. Hof 's-Gravenhage oordeelt dat de canon van € 330.000 deel uitmaakt van de kostprijs, en niet de gekapitaliseerde waarde van de canon. Het hof stelt het Oudeland Beheer bv in het gelijk en vernietigt de naheffingsaanslag. De staatssecretaris gaat in cassatie. De Hoge Raad stelt prejudiciële vragen in deze zaak. Volgens de Hoge Raad is het maar de vraag of de Nederlandse regeling in overeenstemming is met het EU-recht. De Hoge Raad wil daarom weten of art. 11 A lid 1 onderdeel b Zesde btw-richtlijn zo moet worden uitgelegd dat de kostprijs van grond of andere stoffen of materialen waarvoor de belastingplichtige btw heeft betaald ter zake van de verkrijging (in dit geval door de vestiging van een erfpachtrecht) niet tot de maatstaf van heffing van een levering in de zin van art. 5 lid 7 onderdeel a Zesde btw-richtlijn behoort. Ook wil de Hoge Raad antwoord op de vraag of de reeds betaalde canon, of de gekapitaliseerde waarde van de canon, tot de maatstaf van heffing behoort. Het Hof van Justitie EU oordeelt dat de waarde van het erfpachtrecht en de kosten van afbouw van het kantoorpand kunnen worden begrepen in de maatstaf van heffing van een levering in de zin van art. 5 lid 7 onderdeel a Zesde btw-richtlijn. Dit geldt volgens het Hof van Justitie EU wanneer de belastingplichtige de btw over deze waarde en deze kosten reeds heeft voldaan maar ook onmiddellijk en volledig in aftrek heeft gebracht. Verder merkt het Hof van Justitie EU nog op dat de gekapitaliseerde waarde van de canon tot de maatstaf van heffing behoort.
De Hoge Raad oordeelt dat uit het arrest van het Hof van Justitie EU blijkt dat het feit dat het Oudeland Beheer bv de haar in rekening gebrachte btw-bedragen heeft betaald, en onmiddellijk in aftrek heeft gebracht, niet eraan in de weg staat dat diezelfde kosten in de maatstaf van heffing worden begrepen voor de door haar verrichte 3-1-h-levering. Onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie EU stelt de Hoge Raad vervolgens vast dat het oordeel van het Hof, dat de door het Oudeland Beheer bv opgeofferde waarde moet worden bepaald op de canon die is betaald voorafgaande aan de 3-1-h-levering, en waarover zij reeds eerder (onherroepelijk) btw op aangifte had voldaan, onjuist is. De Hoge Raad doet de zaak vervolgens zelf af.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 8
Wet op de omzetbelasting 1968 3