X bv, een douane-expediteur, doet in december 2002 en januari 2003 aangiften voor het vrije verkeer voor tuinpaviljoens. Naar aanleiding van een controle na invoer bij haar opdrachtgever is aan X bv een uitnodiging tot betaling van douanerechten uitgereikt, die zeer summier is gemotiveerd. Twee weken later ontvangt X bv van de douane een concept van het controlerapport waaruit zij kan afleiden waarom precies is nagevorderd. Hof Amsterdam oordeelt dat, gelet op HvJ EU 18 december 2008, nr. C-349/07 (Sopropé), DR 09/27, het verdedigingsbeginsel is geschonden doordat X bv niet voorafgaand aan de uitreiking van de utb op enigerlei wijze in de gelegenheid is gesteld zich uit te laten over de elementen waarop de navordering van douanerechten was gebaseerd. Tot een vernietiging van de utb kan dit echter niet leiden, aldus Hof Amsterdam. Op prejudiciële vragen van de Hoge Raad in deze zaak antwoordt het HvJ EU dat schending van het verdedigingsbeginsel alleen dan tot nietigverklaring van het na afloop van de betrokken administratieve procedure genomen besluit leidt, wanneer deze procedure zonder deze onregelmatigheid een andere afloop zou kunnen hebben gehad (HvJ EU 3 juli 2014, nrs. C-129/13 en C-130/13, V-N 2014/36.6, Kamino en Datema).
De Hoge Raad oordeelt dat schending van het verdedigingsbeginsel zonder gevolgen kan blijven wanneer een gebonden beschikking in het geding is en er tussen inspecteur en belanghebbende geen verschil van mening bestaat over de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan. Er doet zich dan niet een situatie voor dat degene tot wie de utb is gericht, een inbreng had kunnen leveren die voor het vaststellen van de utb van belang was en waarvan niet kan worden uitgesloten dat deze tot een besluitvormingsproces met een andere afloop had kunnen leiden. Het oordeel van het hof dat onder deze omstandigheden X bv niet is benadeeld door de schending van het verdedigingsbeginsel, is niet onbegrijpelijk. De conclusie van het hof dat de schending van de rechten van de verdediging niet hoeft te leiden tot vernietiging van de utb geeft dan ook geen blijkt van een onjuiste rechtsopvatting. Ook het ontbreken van een (voldoende) motivering in de utb heeft geen gevolgen.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Europees belastingrecht, Douane
Instantie: Hoge Raad
Editie: 29 juni