De heer X is inwoner van Duitsland en bezit participaties in fiscaal transparante Nederlandse beleggingsfondsen die beleggen in Nederlands vastgoed. X geniet minder dan 90% van zijn gezinsinkomen in Nederland. Hij heeft geen gebruik gemaakt van de in art. 2.5 Wet IB 2001 opgenomen keuzeregeling om als binenlands belastingplichtige te worden aangemerkt. X claimt over 2007 als buitenlandse belastingplichtige de aftrek van het heffingvrije vermogen ad € 20.014 voor box 3. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de inspecteur geweigerd de aftrek toe te kennen. Rechtbank Breda oordeelt dat de aftrek terecht is geweigerd. Het heffingvrije vermogen is namelijk geen brongebonden aftrekpost die betrekking heeft op bepaalde activiteiten of vermogensbestanddelen, maar een algemene aftrekpost. X gaat in sprongcassatie. De Hoge Raad oordeelt dat het heffingvrije vermogen in algemene zin verband houdt met de fiscale draagkracht van de belastingplichtige. Daarom moet worden aangenomen dat het een belastingvoordeel is dat voortvloeit uit de inaanmerkingneming van de persoonlijke situatie en de gezinssituatie van de betrokkene. De aftrek houdt dus niet rechtstreeks verband met bepaalde inkomsten of met de bron waaruit deze afkomstig zijn in die zin dat zij daarmee onlosmakelijk is verbonden. Het beroep van X is ongegrond.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Internationaal belastingrecht
Instantie: Hoge Raad