Belanghebbende (X bv) oefent een belastingadviespraktijk uit. Over de periode 1994-2008 heeft belanghebbende tien keer geen aangifte gedaan en vijf keer te laat. Over het jaar 2005 legt de inspecteur ambtshalve een aanslag op. Nadat belanghebbende alsnog de aangifte heeft ingediend, vermindert de inspecteur de aanslag. Naar aanleiding van de informatie die de inspecteur ontvangt in verband met de bezwaarprocedure voor het jaar 2006, legt de inspecteur een navorderingsaanslag 2005 op aan belanghebbende. Rechtbank Arnhem oordeelt dat de inspecteur de aangiftegegevens niet aan een nader onderzoek hoefde te onderwerpen, en dat er derhalve geen sprake is van een ambtelijk verzuim. De rechtbank overweegt hierbij dat belanghebbende in de overgelegde gegevens voor het jaar 2005 niet de resultaten van de gevoegde dochtervennootschappen heeft opgenomen. Volgens de rechtbank is het niet-consolideren van dochtervennootschappen een zo weinig voor de hand liggende fout, dat de inspecteur daar niet verdacht op hoefde te zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Hof Arnhem oordeelt dat de Inspecteur geen nader onderzoek naar de resultaten van de dochtervennootschappen hoefde te doen bij de nadere vaststelling van de primitieve aanslag. Het hof overweegt daarbij dat er een niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestond dat de door belanghebbende tijdens de bezwaarprocedure verstrekte aangiftegegevens voor 2005 juist waren, omdat de resultaten van de dochtervennootschappen in het aangegeven verlies begrepen zouden kunnen zijn. Volgens het hof zou dit zelfs het geval zijn als ervan uit zou worden gegaan dat de inspecteur in de bezwaarprocedure een verdergaande onderzoeksplicht zou hebben dan bij de aanslagregeling. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.