De Hoge Raad oordeelt dat het middel van de Staatssecretaris van Financiën niet tot cassatie kan leiden en dat dit geen nadere motivering behoeft (art. 81 lid 1 Wet RO).

Aan de inmiddels overleden heer X (belanghebbende) zijn diverse navorderingsaanslagen, alsmede verhogingen en vergrijpboetes (hierna samen: boetes) opgelegd wegens vermeend bezit van een bankrekening bij KB Lux in Luxemburg. X is tot 2002 in loondienst bij B bv, waarvan X alle aandelen bezit. Deze bv handelde en bemiddelde internationaal in onroerende zaken en verhuurt na de pensionering van X bedrijfsmatig nog enkele onroerende zaken. Hof 's-Gravenhage oordeelt dat de identificatie van X niet betrouwbaar is. X stelt met succes dat er geen ambtsedig opgemaakt proces-verbaal is. De gegevens op de microfiches zijn op zich te summier om te komen tot een zorgvuldige identificatie. Bovendien is niet uit te sluiten dat B bv de bewuste rekeninghouder is geweest. De Staatssecretaris van Financiën gaat in cassatie. De erfgenamen van X dienen een verweerschrift in. De Hoge Raad oordeelt dat het middel niet tot cassatie kan leiden. Dit behoeft geen nadere motivering omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (art. 81 lid 1 Wet RO). Het beroep van de Staatssecretaris is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 15 april

0

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen