Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelt dat de minister van Economische Zaken en Klimaat de subsidieaanvragen, na een zorgvuldige voorbereiding en op grond van een deugdelijke motivering, terecht heeft afgewezen.

X exploiteert een vleesvarkensbedrijf, waar medio 2018 een grote stal afbrandt. In het eerste kwartaal van 2020 is de nieuwe stal in gebruik genomen. In geschil is of de subsidieaanvragen van X op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 terecht zijn afgewezen. Door de stalbrand voldoet X namelijk niet aan de eis dat het omzetverlies ten opzichte van de referentieperiode (het vierde kwartaal van 2019) minimaal 30% (2020) respectievelijk 20% (2021) is.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelt dat de minister van Economische Zaken en Klimaat de subsidieaanvragen, na een zorgvuldige voorbereiding en op grond van een deugdelijke motivering, terecht heeft afgewezen. Er is geen strijd met het evenredigheidsbeginsel. Bij de keuze van de alternatieve referentieperioden (het vierde kwartaal van 2017 en het gemiddelde van de vierde kwartalen van 2017, 2018 en 2019) is niet gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur. De beroepen van X zijn ongegrond. X krijgt wegens het overschrijden van de redelijke termijn enkel een immateriële schadevergoeding van € 1000 en een proceskostenvergoeding van € 437,50.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 3:4

Instantie: College van Beroep voor het bedrijfsleven

Informatiesoort: VN Vandaag

Dossiers: Corona, Agro

Rubriek: Fiscaal ondernemingsrecht, Subsidies

Editie: 2 april

151

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen