Belanghebbende, X nv, exploiteert een elektriciteits- en gasnetwerk in de gemeente Heerenveen. De eigendom van de netwerken berust bij B, een dochter van X nv. De aandelen van X nv zijn in handen van B. De In geschil is of de gemeente terecht een aanslag precariobelasting van € 793.560 heeft opgelegd aan X nv voor het elektriciteitsnetwerk voor het tijdvak 1 juli t/m 31 december 2011. Rechtbank Noord-Nederland beantwoordt deze vraag bevestigend.
Hof Amsterdam verwerpt het hoger beroep van X nv tegen de aanslag precariobelasting 2011. X nv heeft niet aannemelijk gemaakt dat er een publiekrechtelijke vergunning is als bedoeld in art. 3 lid 2 van de verordening precariobelasting op grond waarvan de aanslag opgelegd had moeten worden aan de vergunninghouder, niet zijnde X nv. Verder oordeelt het hof dat er geen contractuele gedoogplicht is die aan de heffing van precariobelasting in de weg staat. X nv heeft niet aannemelijk gemaakt dat een overeenkomst uit 1920 heeft geleid tot de vestiging van een zakelijk recht, welk recht aan de heffing in de weg staat. In de overeenkomst uit 1920 ligt ook niet verbintenisrechtelijk een gedoogrecht besloten als bedoeld in r.o. 2.5.4 van HR 24 juni 2016, nr. 15/04492, BNB 2016/210. Niet aannemelijk is immers geworden dat een (eventueel) contractueel gedoogrecht bij de oprichting van E nv in 1985 door inbreng op die vennootschap is overgegaan, laat staan dat dat een dergelijk recht na 1985 is overgedragen aan B. Als dat wel het geval zou zijn, is het nog maar de vraag of ook X nv zich daarop had kunnen beroepen. Het hof verklaart het hoger beroep van X nv ongegrond.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 2 januari