Het belastbare inkomen van de heer X van 1985 is in 2006 verlaagd met f 3.962 door verrekening van een verlies uit 1988. Als gevolg van deze verrekening is (i) zijn belastbaar inkomen over 1985 nader vastgesteld op nihil en (ii) is zijn premie-inkomen nader vastgesteld op f 14 en is de premie berekend op f 1. In verband hiermee heeft X f 236 terug ontvangen. In geschil is primair of de achterwaartse verliesverrekening juist is toegepast. Rechtbank Den Haag stelt de inspecteur in het gelijk. Voor wat betreft de overschrijding van de redelijke termijn zal het onderzoek later worden heropend. X gaat in hoger beroep.
Hof Den Haag oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat hij in 1985 ter zake van auto-, reis- en advocaatkosten uitgaven heeft gedaan, zodat er geen reden is zijn inkomen van dat jaar verder te verlagen. Er is terecht geen heffingsrente vergoed, aangezien de vermindering voortvloeit uit achterwaartse verliesverrekening (art. 30g lid 4 AWR). Voor de onderhavige zaak is X € 123 griffierecht verschuldigd. X heeft namelijk verklaard samen met zijn echtgenote € 522.153 aan liquide middelen te bezitten. Er zijn dus voldoende middelen om het griffierecht te voldoen. Daaraan doet niet af dat X stelt € 555.559 aan schulden (bij zijn kinderen) te hebben. Het is voorts niet redelijk dat X voor de onderhavige zaak kosten voor rechtsbijstand maakt. X verleent namelijk sinds geruime tijd als adviseur beroepsmatig rechtsbijstand in fiscale procedures. Hij wordt dus geacht ter zake kundig te zijn en heeft bovendien alle onderhavige proceshandelingen steeds zelf verricht.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen undefined
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 12 mei