Belanghebbende, de heer X, maakt via zijn persoonlijke holding (F bv) onderdeel uit van een textielconcern. In juni 2014 wordt de betalingsonmacht rechtsgeldig gemeld voor drie bv's (A bv, B bv en C bv) van het concern. Deze bv's gaan in dat jaar failliet. In 2015 gaan ook andere bv's failliet, waaronder F bv, alsmede X ook in privé. Volgens de ontvanger heeft X een rekening-courantschuld aan F bv van € 1.346.451 en deze heeft op haar beurt een rekening-courantschuld aan haar 50%-dochter (G bv) van € 533.955. Volgens de ontvanger zijn aldus aanzienlijke bedragen doorgestort naar de privé-bankrekening van X. In geschil is of X terecht aansprakelijk is gesteld voor de LB-schulden van A, bv, B bv en C bv.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de ontvanger geen bewijs levert met betrekking tot de door hem gestelde geldstromen. Overboekingen vanuit A bv, B bv en C bv zijn in de drie jaren voorafgaand aan de gemelde betalingsonmacht niet aannemelijk gemaakt, noch dat het zou gaan om overboekingen waartoe geen redelijk denkend bestuurder zou hebben besloten. Het maakt niet uit dat een en ander volgens de ontvanger zou zijn onderzocht door een accountant van de Belastingdienst. Ook het gestelde causale verband met de rekening-courantschuld en het onbetaald blijven van de LB-schulden is onvoldoende aannemelijk gemaakt. X stelt met succes dat zijn rekening-courantschuld uitsluitend is opgelopen door bijboekingen van rente en dat hij juist deels heeft afgezien van managementfees. Het beroep van X is gegrond.
Lees ook het thema Bestuurdersaansprakelijkheid: de gevolgen van kennelijk onbehoorlijk bestuur
Wetsartikelen: