Belanghebbende, X, maakt bezwaar tegen een aan hem opgelegde aanslag IB/PVV. In bezwaar besluit de inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning te verminderen en kent hij een kostenvergoeding toe van € 218. De vermindering van de aanslag leidt ertoe dat de eerder in rekening gebrachte aanmaningskosten van € 40 aan X worden terugbetaald. Rechtbank ‘s-Gravenhage oordeelt dat de ontvanger terecht heeft geweigerd aan X een vergoeding toe te kennen voor de kosten van bezwaar tegen de aanmaningskosten.
Hof Den Haag (MK I, 3 januari 2014, BK-12/00509) sluit zich aan bij de beslissing van Rechtbank Den Haag dat X niet in aanmerking komt voor vergoeding van de kosten van het bezwaar tegen de aanmaningskosten. Na de vermindering van de aanslag in bezwaar heeft de ontvanger, in overeenstemming met het geldende beleid, de aanmaningskosten laten vervallen. Er is volgens de rechtbank dan geen sprake van een situatie waarin het bestreden besluit is herroepen wegens een aan de ontvanger te wijten onrechtmatigheid. In beroep en hoger beroep heeft X niets aangevoerd op grond waarvan anders moet worden geoordeeld. Het hoger beroep van X is ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Algemene wet bestuursrecht 7:15