De heer D neemt privé deel in een commanditaire vennootschap. Twee andere commandieten hebben hun aandelen in de cv via twee persoonlijke holdings in de fiscale eenheid voor de VPB, X bv (belanghebbende), ondergebracht. Medio 2004 geeft D te kennen dat hij zijn deelname wil beëindigen. Zijn cv-kapitaal en vordering op de cv is op dat moment in totaal circa € 2,7 miljoen. In 2005 betaalt X bv tegen finale kwijting € 1,9 miljoen aan D. Volgens X bv moet de hierdoor bij haar optredende vermogensvermeerdering, zijnde € 2,7 minus € 1,9 miljoen, worden aangemerkt als vrijgestelde kwijtscheldingswinst. Volgens Rechtbank Haarlem is er echter geen sprake van niet voor verwezenlijking vatbare rechten. Het maakt niet uit dat de bank de uitkoop van D slechts tot € 1,9 miljoen wilde financieren. X bv gaat in hoger beroep.
Hof Amsterdam (MK III, 21 maart 2013, 11/00844, V-N 2013/39.14) oordeelt dat X bv niet aannemelijk maakt dat er sprake is van het prijsgeven van niet voor verwezenlijking vatbare rechten. D wilde om hem moverende redenen de zakelijke relatie beëindigen en nam in dat kader genoegen met ‘opportunity costs'. Bovendien was D hierdoor verlost van zijn hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank. D was namelijk verplicht tot aanvulling van het garantievermogen van de cv tot 40% van het balanstotaal. X bv stelt vergeefs dat uitsluitend van belang is welk deel van de vordering zonder uitstel kan worden geïnd. Het beroep van X bv is ook voor het overige ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.13 lid 1-a
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8