Belanghebbende, X bv, wint aardgas op het Nederlandse deel van het continentale plat. X bv is hiertoe medehoudster van vergunningen die zijn verleend door de Minister van EZ. Aangezien gasvelden overlopende structuren zijn, sluit X bv samenwerkingsovereenkomsten met andere vergunninghouders. Deze unitisation agreements (UA's) regelen over en weer de verdeling van opbrengsten en kosten. In geschil is het op grond van de Mijnbouwwet aan de Nederlandse Staat toekomende winstaandeel over 2006 en de in dat kader aan X bv opgelegde navorderingsaanslag. In het bijzonder gaat het om de bepaling van het buiten de winstaandeelheffing vallende ‘voordeel uit derdengebruik'. Belast zijn namelijk slechts de resultaten van het winningsbedrijf en bijvoorbeeld niet de ontvangen vergoeding voor het gebruik door derden van platforms of pijpleidingen. Rechtbank Den Haag oordeelt dat rekening moet worden gehouden met de onderlinge zakelijke afspraken. Zodoende kan tweederde van de ‘derdenvergoedingen' buiten de heffing blijven. Hof Den Haag oordeelt echter dat geen sprake is van verhuur aan derden voor zover X bv als (mede)houder van de winningsvergunningen en (mede)eigenaar van de betreffende platforms deze platforms zelf gebruikt. Deze gebruiksvergoedingen zijn dus wel belast. X bv gaat in cassatie. Advocaat-Generaal Wattel is van mening dat de betalingen door de X bv als participant/vergunninghouder aan zichzelf als eigenaresse van de faciliteiten geen onbelast ‘voordeel uit derdengebruik' zijn. Het hof zou dus terecht hebben beslist dat de door X bv aan zichzelf in rekening gebrachte bedragen slechts dienen als rekengrootheid en dat die dus niet aftrekbaar zijn. In de opvatting van X bv zouden twee mede-eigenaren die elk voor de helft gerechtigd zijn tot de opbrengst van een platform in een blok waarin zij eveneens elk voor de helft (mede)vergunninghouder zijn, elk 50% van de ‘ontvangsten' die zij vanwege een tussen hen afgesproken UA ontvangen als derdengebruik kunnen aanmerken. Volgens de A-G is dit in strijd met de Mijnbouwwet en het totaalwinstbeginsel. De A-G concludeert ook voor het overige tot ongegrondverklaring van het beroep van X bv.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 9 december