Rechtbank Limburg oordeelt dat de heffingsambtenaar onjuist heeft gehandeld door het bezwaar van X niet-ontvankelijk te verklaren voordat de termijn voor verzuimherstel was verstreken.

Belanghebbende, X, maakt bezwaar tegen een WOZ-beschikking van de gemeente Weert. Per brieven van 7 september 2018, 11 september 2018 (tweemaal) en 13 september 2018 stelt de heffingsambtenaar X in de gelegenheid om de gronden van bezwaar in te dienen. Daarbij geeft de gemeente een termijn van twee dan wel vier weken. Op 13 september 2018 verklaart de heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van de gronden.

Rechtbank Limburg oordeelt dat de heffingsambtenaar onjuist heeft gehandeld door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren voordat de termijn voor verzuimherstel was verstreken. Dit is in strijd met art. 6:6 Awb, hetgeen de heffingsambtenaar in zijn verweerschrift ook erkend heeft. De rechtbank verklaart het beroep na een vereenvoudigde behandeling gegrond en draagt de heffingsambtenaar op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van X. De rechtbank kent een proceskostenvergoeding toe rekening houdend met een wegingsfactor van 0,5 (Hof ’s-Hertogenbosch 15 november 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4638, V-N Vandaag 2018/2526).

Lees ook het thema Bezwaar: het gesloten stelsel van rechtsbescherming

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 6:6

Algemene wet bestuursrecht 6:5

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Rechtbank Limburg

Editie: 11 december

6

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen